200703010/1.
Datum uitspraak: 9 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 4 december 2006 heeft de gemeenteraad van Opsterland het bestemmingsplan "Correctieve en partiële herziening van het bestemmingsplan Tijnje" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 maart 2007, kenmerk 00683674, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 27 april 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 27 april 2007, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2007, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. G. van der Wielen-Berg, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. A. Kramer, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Eerst ter zitting heeft [appellant] aangevoerd dat het bestemmingsplan ten onrechte geen bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] mogelijk maakt. Deze beroepsgrond is niet verwoord in het beroepschrift en, anders dan [appellant] betoogt, zijn de bedenkingen, waarin dit perceel aan de orde is gesteld, hierin niet herhaald en ingelast. Met het oog op een goede procesorde dient deze grond buiten beschouwing te worden gelaten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan van hem redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat hij dit eerder naar voren had gebracht. Deze beroepsgrond kan derhalve niet bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Verweerder heeft het bestemmingsplan goedgekeurd. [appellant] richt zich hiertegen, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden Klasse A" aan de [locatie 2]. Daartoe voert hij aan dat deze woonbestemming de gebruiksmogelijkheden van de percelen [locatie 3] en [locatie 1] met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden II" en de aanduiding "landbouwmechanisatiebedrijf toegestaan (lm)" ernstig kan belemmeren.
2.4. Ingevolge artikel 4, lid A, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart voor "Woondoeleinden Klasse A" aangewezen gronden bestemd voor woonhuizen.
Ingevolge artikel 10, lid A, onder 1, onderdeel a en c, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Tijnje" zijn de op de kaart voor "Bedrijfsdoeleinden II" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van:
a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 ;
c. een landbouwmechanisatiebedrijf, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "landbouwmechanisatiebedrijf toegestaan (lm)".
In de bij de voorschriften van het bestemmingsplan "Tijnje" behorende bijlage met de categorale bedrijfsindeling is dienstverlening ten behoeve van de landbouw ingedeeld in milieucategorie 3. In de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, waarop de categorale bedrijfsindeling is gebaseerd, is bij dienstverlening ten behoeve van de landbouw een afstand van 50 meter opgenomen.
2.5. Het perceel [locatie 2] met de bestemming "Woondoeleinden Klasse A" grenst direct aan het perceel [locatie 1] met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden II" en de aanduiding "landbouwmechanisatiebedrijf toegestaan (lm)" en de afstand tot het perceel [locatie 3] met dezelfde bestemming en aanduiding is ongeveer 20 meter.
2.6. Vast staat dat het landbouwmechanisatiebedrijf van [appellant] grotendeels is verplaatst naar een bedrijventerrein elders in Tijnje. Het perceel [locatie 3] is door hem inmiddels verkocht. Het perceel [locatie 1] is thans nog wel in gebruik ten behoeve van zijn landbouwmechanisatiebedrijf. De ter plaatste aanwezige inrichting valt volgens de gemeenteraad en verweerder onder de werking van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer en hieruit volgt volgens hen dat de mogelijke hinder van het bedrijf zodanig beperkt is dat de bestemming "Woondoeleinden Klasse A" op het naastgelegen perceel [locatie 2] niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij zijn echter ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat ingevolge het bestemmingsplan "Tijnje" op de percelen [locatie 3] en [locatie 1] onverkort de bestemming "Bedrijfsdoeleinden II" met de aanduiding "landbouwmechanisatiebedrijf toegestaan (lm)" rust en dat derhalve op deze percelen en in de directe nabijheid van het perceel [locatie 2] de uitoefening van een dergelijk bedrijf, dat wat hinder betreft in milieucategorie 3 is geplaatst, ten volle mogelijk blijft. Dat thans op het perceel [locatie 1] door [appellant] in beperktere mate dan voorheen activiteiten worden ontplooid en dat hij streeft naar volledige bedrijfsverplaatsing maakt dat niet anders, aangezien het bestemmingsplan "Tijnje" er niet aan in de weg staat dat ter plaatse, al dan niet door [appellant], een landbouwmechanisatiebedrijf kan worden geëxploiteerd, dat meer hinder met zich brengt.
Gelet op het vorenstaande had verweerder moeten onderzoeken in hoeverre het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden Klasse A", gelet op de directe nabijheid van de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden II" en de aanduiding "landbouwmechanisatiebedrijf toegestaan (lm)", verenigbaar is met het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. Dat middels wijziging van het bestemmingsplan voormelde aanduiding van deze plandelen kan worden verwijderd, doet daar niet aan af.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant] is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden Klasse A".
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 13 maart 2007, kenmerk 00683674, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden Klasse A" aan de [locatie 2];
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Fryslân aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Fryslân aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kegge
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2008