ECLI:NL:RVS:2008:BC1501

Raad van State

Datum uitspraak
9 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701513/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nij Beets - zandwinput en de gevolgen voor de melkveehouderij

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Nij Beets - zandwinput" dat op 18 september 2006 door de gemeenteraad van Opsterland is vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Fryslân heeft op 16 januari 2007 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Een appellant, die een melkveehouderij en minicamping exploiteert, heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellant vreest dat de uitbreiding van de zandwinlocatie zijn bedrijfsvoering ernstig zal belemmeren, vooral omdat de bestemming "Cultuurgrond (C)" volgens hem maïsteelt onmogelijk maakt. De zaak is behandeld op 19 november 2007, waarbij de appellant en zijn vertegenwoordiger, alsook de vertegenwoordigers van de verweerder en de gemeenteraad, aanwezig waren.

De Raad van State overweegt dat de verweerder de taak heeft om te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De appellant stelt dat de uitbreiding van de zandwinlocatie zijn melkveehouderij ernstig zal belemmeren, omdat hij gronden in het plangebied pacht. De Raad van State concludeert dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet zorgvuldig is voorbereid, omdat de gevolgen voor de melkveehouderij onvoldoende zijn onderzocht. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht en vernietigt het besluit voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen "Zandwinning (ZW)", "Paden (P)" en "Groenvoorzieningen met natuurlijke en landschappelijke waarden (G)". Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard. De provincie Fryslân wordt gelast om het griffierecht aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

200701513/1.
Datum uitspraak: 9 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2006 heeft de gemeenteraad van Opsterland het bestemmingsplan "Nij Beets - zandwinput" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 januari 2007, kenmerk 00664016, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 25 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2007, waar [appellant], in persoon, en bijgestaan door ing. H. Hofstee, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. G. van der Wielen-Berg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. A. Kramer, ambtenaar van de gemeente, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door ing. A. van der Schaaf en ing. M. Flapper.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2.    Verweerder heeft goedkeuring aan het plan verleend. [appellant] richt zich hiertegen, voor zover het betreft de uitbreiding van de bestaande zandwinlocatie op door hem gepachte gronden, omdat dit volgens hem zijn bedrijfsvoering ernstig zal belemmeren. Voorts richt hij zich tegen de bestemming "Cultuurgrond (C)", aangezien deze bestemming maïsteelt niet mogelijk zou maken.
2.3.    Ingevolge artikel 3, lid A, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "Zandwinning (ZW)" aangewezen gronden bestemd voor de winning van zand.
Ingevolge artikel 6, lid A, onder 1, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Paden (P)" aangewezen gronden bestemd voor paden.     Ingevolge artikel 7, lid A, onder 1, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Cultuurgrond (C)" aangewezen gronden bestemd voor cultuurgrond.
Ingevolge artikel 1, onder 14, van de planvoorschriften wordt onder cultuurgrond verstaan: grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden.
2.4.    [appellant] exploiteert een melkveehouderij en een minicamping. Zijn bedrijf en woning staan op een afstand van 150 meter van de voorziene uitbreiding van de zandwinlocatie en de minicamping ligt op een afstand van 175 meter van deze uitbreiding. Voorts pacht hij ten behoeve van zijn melkveehouderij gronden in het plangebied.
2.5.    Voor zover [appellant] vreest dat maïsteelt niet mogelijk is op gronden met de bestemming "Cultuurgrond (C)" stelt de Afdeling vast dat, gelet op artikel 1, onder 14, van de planvoorschriften, hieronder ook akkerbouwgronden worden verstaan en dat dit met zich brengt dat maïsteelt ter plaatse is toegestaan. Dat in de plantoelichting staat dat het perceel tussen de plas en de A7 bij voorkeur dient te worden ingericht met grasland maakt dat niet anders, nu de plantoelichting, gelet op artikel 12, tweede lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, geen deel uit maakt van het bestemmingsplan en hieraan geen bindende betekenis toekomt.
2.5.1.    Niet in geschil is dat in dit geval niet wordt voldaan aan de in de Brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bij zandwinning opgenomen indicatieve afstand van 200 meter bij het omgevingstype rustig buitengebied. Aannemelijk is gemaakt dat het omgevingslawaai van de A7 het geluid van de zandwinning zal overstemmen, de periode waarin zandwinning plaats zal vinden beperkt zal zijn en dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen onaanvaardbare geluidhinder te verwachten is. Derhalve heeft verweerder zich in het kader van een goede ruimtelijke ordening in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afwijking van voormelde afstand deugdelijk is onderbouwd.
2.5.2.    De plandelen met de bestemmingen "Zandwinning (ZW)", "Paden (P)" en "Groenvoorzieningen met natuurlijke en landschappelijke waarden (G)" ten zuidoosten van de huidige zandwinlocatie staan in de weg aan de voortzetting van de huidige langlopende pachtovereenkomst en door de uitbreiding van de zandwinning zal [appellant] ongeveer 26 hectare grond niet meer kunnen pachten en gebruiken ten behoeve van zijn melkveehouderij. Gebleken is dat de melkveehouderij van [appellant] in grote mate afhankelijk is van deze gronden, die in de nabijheid van haar stallen zijn gelegen. Nu door de uitbreiding van de zandwinning juist een groot deel van deze gronden zal verdwijnen, had het op de weg van verweerder gelegen om in het kader van de belangenafweging de gevolgen hiervan voor de voortzetting van de melkveehouderij ter plaatse te onderzoeken en daarbij had hij in dit geval tevens aandacht moeten besteden aan de mogelijkheden om het verlies aan gronden te beperken en de mogelijke beschikbaarheid van geschikte vervangende gronden in de nabijheid van de melkveehouderij. Dat de eigenaar en verpachter van de gronden had aangegeven bereid te zijn om te voorzien in vervangende gronden of een vergoeding, ontslaat verweerder niet van voormelde onderzoeksplicht. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat aan het goedkeuringsbesluit op dit punt geen zorgvuldige belangenafweging ten grondslag ligt.
2.5.3.    Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen "Zandwinning (ZW)", "Paden (P)" en "Groenvoorzieningen met natuurlijke en landschappelijke waarden (G)", zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart. Voor het overige is het beroep ongegrond.
2.6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 16 januari 2007, kenmerk 00664016, voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen "Zandwinning (ZW)", "Paden (P)" en "Groenvoorzieningen met natuurlijke en landschappelijke waarden (G)", zoals aangeduid op de bij de uitspraak behorende kaart;
III.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV.    gelast dat de provincie Fryslân aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Kegge
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2008
459.
plankaart