ECLI:NL:RVS:2008:BC1013

Raad van State

Datum uitspraak
2 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705047/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand in verband met zelfstandig beroep

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 januari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch. De aanvraag was ingediend door [appellant] in verband met een geschil dat voortvloeide uit de verkoop van zijn onderneming. De raad voor rechtsbijstand heeft de aanvraag op 13 april 2006 afgewezen, omdat het rechtsbelang betrekking had op de uitoefening van een zelfstandig beroep, wat volgens de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) niet in aanmerking komt voor rechtsbijstand, tenzij aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

Na de afwijzing heeft [appellant] bezwaar gemaakt, maar dit werd door de raad ongegrond verklaard op 29 juli 2006. Vervolgens heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 19 juni 2007 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn eerdere argumenten herhaalde.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank de argumenten van [appellant] terecht had verworpen. De Raad concludeerde dat de aanvraag voor rechtsbijstand terecht was afgewezen, omdat het geschil een bedrijfsbelang betrof en de uitzonderingsgronden van de Wrb niet van toepassing waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

200705047/1.
Datum uitspraak: 2 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/3750 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 juni 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) een aanvraag van [appellant] om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand in een geschil afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2006 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juni 2007, verzonden op 20 juni 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 17 december 2007.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij:
1°. voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand, of
2°. het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij de procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
2.2.    Hetgeen [appellant] heeft betoogd vormt louter een herhaling van het bij de rechtbank betoogde. De rechtbank heeft dit betoog terecht en op goede gronden verworpen door te overwegen dat, nu de onderliggende procedure een verbintenisrechtelijk geschil betreft omtrent de verkoop van de onderneming van [appellant], sprake is van een bedrijfsbelang als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb, dat de uitzonderingsgronden als bedoeld in deze bepaling zich niet voordoen en dat de raad de aanvraag terecht heeft afgewezen.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena     w.g. Van der Smissen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2008
419.