ECLI:NL:RVS:2007:BC9166

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707746/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
  • D. Roemers
  • A.A. Snijders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage inzake vreemdelingenbewaring en voortvarendheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 november 2007, waarin de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde en de opheffing van de maatregel van vreemdelingenbewaring beval. De vreemdeling was op 23 oktober 2007 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet met de vereiste voortvarendheid aan de uitzetting van de vreemdeling had gewerkt en wees het verzoek om schadevergoeding af. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat uit het beroepschrift en het proces-verbaal van de zitting niet blijkt dat de vreemdeling de voortvarendheid van het handelen van de staatssecretaris in beroep aan de orde heeft gesteld. De beoordeling van de voortvarendheid valt niet onder de ambtshalve toetsing van de rechtbank, omdat deze beoordeling niet strekt tot de toepassing van een voorschrift van openbare orde. Hierdoor is de rechtbank buiten de grenzen van het geschil getreden. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State oordeelde verder dat de beroepsgronden van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond zijn, en dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 17 december 2007.

Uitspraak

200707746/1
Datum uitspraak: 17 december 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/40100 van de rechtbank 's Gravenhage van 5 november 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2007 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage (hierna:de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 6 november 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 23 november 2007 heeft de Afdeling de staatssecretaris gevraagd om een nadere toelichting. De staatssecretaris heeft bij brief van 28 november 2007 een nadere uiteenzetting gegeven. De vreemdeling heeft hierop bij brief van 29 november 2007 gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet met de vereiste voortvarendheid aan de uitzetting van de vreemdeling heeft gewerkt.
2.1.1. Uit het beroepschrift, noch uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting blijkt dat de vreemdeling in beroep de voortvarendheid van het handelen van de staatssecretaris aan de orde heeft gesteld. De beoordeling van die voortvarendheid behoort evenmin tot de door de rechtbank te verrichten ambtshalve toetsing, nu die beoordeling niet strekt tot toepassing van een voorschrift van openbare orde. De rechtbank is derhalve buiten de grenzen van het geschil getreden. De grief slaagt reeds hierom.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.3. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, komt de Afdeling niet toe aan de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin doet zich de situatie voor dat het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, onverbrekelijk samenhangen met hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.4. Het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 23 oktober 2007 van de staatssecretaris dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 november 2007 in zaak nr. 07/40100;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Snijders
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2007
279
Verzonden: 17 december 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak