ECLI:NL:RVS:2007:BC1586

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707858/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en ongewenstverklaring

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de beslissing van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, die op 5 november 2007 haar beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring ongegrond verklaarde. De appellante was op 19 oktober 2007 in vreemdelingenbewaring gesteld, en het besluit van 18 oktober 2007 had haar verblijfsrecht beëindigd en haar ongewenst verklaard. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 18 oktober 2007 niet ter beoordeling voorlag, omdat de Vreemdelingenwet 2000 niet toestaat dat de rechter die over de maatregel van bewaring oordeelt, zich ook uitspreekt over de rechtmatigheid van het besluit dat aan die maatregel ten grondslag ligt. De rechtbank concludeerde dat pas na een onrechtmatige beoordeling van het besluit, de gevolgen voor de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring aan de orde kunnen komen. De appellante voerde aan dat er een verband bestaat tussen de verkorting van de vertrektermijn en de inbewaringstelling, en dat er op korte termijn geen beoordeling van het besluit te verwachten was. De Raad van State bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de scheiding van de beoordeling van de rechtmatigheid van besluiten in het kader van de Vreemdelingenwet en de maatregel van bewaring.

Uitspraak

200707858/1
Datum uitspraak: 21 december 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[Appellante],
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/39711 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 5 november 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2007 is appellante in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 november 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij daarbij de Afdeling verzocht haar schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
De staatssecretaris van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Appellante klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 18 oktober 2007, waarbij onder meer de vertrektermijn is verkort tot nul uur, niet ter beoordeling voorligt. Volgens haar had de rechtbank dit besluit wel moeten beoordelen, omdat in het beleid een verband is gelegd tussen de verkorting van de vertrektermijn en de inbewaringstelling en op korte termijn een beoordeling van het besluit in het kader van een ingediend verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar niet is te verwachten.
2.1.1. Tegen het aan de oplegging van de maatregel van bewaring voorafgaande besluit van 18 oktober 2007, waarbij het verblijfsrecht van appellante is beëindigd met verkorting van de vertrektermijn en appellante ongewenst is verklaard, stond bezwaar open bij de staatssecretaris en tegen de beslissing op dat bezwaar beroep bij de rechtbank 's Gravenhage. Het verdraagt zich niet met het stelsel van de Vreemdelingenwet 2000 dat de rechter die over de maatregel van bewaring oordeelt, zich daarbij tevens uitspreekt over de rechtmatigheid van dat besluit. Eerst indien dat besluit in de daartoe voorziene procedure onrechtmatig is geoordeeld, kan de rechter die over de maatregel van bewaring heeft te oordelen, zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van die maatregel.
Daarvan is in dit geval geen sprake. De gestelde omstandigheid dat op korte termijn geen beoordeling van het besluit in het kader van een ingediend verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar te verwachten is – wat daar overigens van zij - , behoefde de rechtbank niet tot een ander oordeel aanleiding te geven. Derhalve heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het besluit van 18 oktober 2007 niet ter beoordeling stond. De grief faalt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens
Voorzitter
w.g. Snijders
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007
279
Verzonden: 21 december 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak