ECLI:NL:RVS:2007:BC1586
Raad van State
- Hoger beroep
- T.M.A. Claessens
- A.W.M. Bijloos
- C.H.M. van Altena
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en ongewenstverklaring
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de beslissing van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, die op 5 november 2007 haar beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring ongegrond verklaarde. De appellante was op 19 oktober 2007 in vreemdelingenbewaring gesteld, en het besluit van 18 oktober 2007 had haar verblijfsrecht beëindigd en haar ongewenst verklaard. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 18 oktober 2007 niet ter beoordeling voorlag, omdat de Vreemdelingenwet 2000 niet toestaat dat de rechter die over de maatregel van bewaring oordeelt, zich ook uitspreekt over de rechtmatigheid van het besluit dat aan die maatregel ten grondslag ligt. De rechtbank concludeerde dat pas na een onrechtmatige beoordeling van het besluit, de gevolgen voor de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring aan de orde kunnen komen. De appellante voerde aan dat er een verband bestaat tussen de verkorting van de vertrektermijn en de inbewaringstelling, en dat er op korte termijn geen beoordeling van het besluit te verwachten was. De Raad van State bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de scheiding van de beoordeling van de rechtmatigheid van besluiten in het kader van de Vreemdelingenwet en de maatregel van bewaring.