Volgens paragraaf 2 van de Uitvoeringsregels Wav, behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wav (hierna: de Uitvoeringsregels), is het uitgangspunt voor de uitvoering van de Wav een consequente toepassing van het restrictieve toelatingsbeleid. Dit houdt in dat in beginsel alle toepasselijke weigeringsgronden, waarin de Wav voorziet, zullen worden tegengeworpen.
Volgens paragraaf 32 wordt een tewerkstellingsvergunning in de regel geweigerd, in geval de werkgever niet kan aantonen zich voldoende te hebben ingespannen om prioriteitgenietend aanbod te mobiliseren. In ieder geval is sprake van onvoldoende inspanningen, indien een werkgever zonder ernstige redenen niet of niet volledig deelneemt aan gezamenlijke of door de CWI georganiseerde wervings- of scholingsprojecten in zijn branche, gericht op het bevorderen van de beschikbaarheid van prioriteitgenietend aanbod.
Volgens paragraaf 4 van de Beleidsregels CWI uitvoering Wav (hierna: de Beleidsregels) neemt de CWI als uitgangspunt dat naarmate de arbeidsplaats als moeilijker vervulbaar moet worden beschouwd, langer van tevoren en vaker herhaalde inspanningen dienen te worden verricht om prioriteitgenietend aanbod te werven dan bij een reguliere werving noodzakelijk is. Daarbij wordt als leidraad gehanteerd dat bij moeilijk vervulbare vacatures wervingsinspanningen drie maanden dienen te hebben plaatsgevonden voordat een aanvraag om een tewerkstellingsvergunning wordt ingediend. Als moeilijker vervulbare vacatures worden in dit verband beschouwd vacatures die in de regel niet binnen een periode van drie maanden kunnen worden vervuld dan wel vacatures waarvoor in de voorgaande jaren onvoldoende prioriteitgenietend aanbod beschikbaar was.
2.2. De CWI heeft aan de handhaving in bezwaar van de afwijzing de bepalingen van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 9, aanhef en onder a, van de Wav ten grondslag gelegd.
2.3. [appellante] betoogt primair dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor de - ongeschoolde - arbeid die zij biedt altijd prioriteitgenietend aanbod aanwezig mag worden geacht en dat de rechtbank dit ten onrechte als uitgangspunt voor de beoordeling van de zaak heeft genomen. Aldus heeft de rechtbank, volgens [appellante], ten onrechte geen rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van de arbeid in de aspergeteelt en miskend dat in het prioriteitgenietend aanbod geen mensen zijn te vinden die bereid zijn deze arbeid te verrichten.
2.3.1. Dit betoog berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak, omdat de rechtbank heeft overwogen dat voor ongeschoolde arbeid in beginsel voldoende prioriteitgenietend aanbod aanwezig mag worden verondersteld. Vervolgens heeft zij zich rekenschap gegeven van de omstandigheid dat het ongeschoolde seizoenswerk als aspergesteker weinig populair is, maar terecht overwogen dat dit niet wegneemt dat, gelet op de in Nederland en in de Europese Economische Ruimte onder ongeschoolde arbeidskrachten bestaande werkloosheid, ongeschoold arbeidsaanbod ruim beschikbaar mag worden geacht. Bovendien mag, zoals de Afdeling eerder (uitspraak van 4 augustus 2004 in zaak nr. 200401572/1) heeft overwogen, van een werkgever in de sector vollegrondstuinbouw worden verwacht dat hij op die krappe arbeidsmarkt alle mogelijkheden benut om aan voldoende personeel te komen.
2.4. [appellante] klaagt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de CWI zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zij onvoldoende wervingsinspanningen heeft verricht. Aldus heeft de rechtbank, volgens [appellante], miskend dat de diverse wervingsinspanningen die zij heeft verricht geen resultaat hebben opgeleverd, omdat de feitelijke bereidheid van werknemers om asperges te steken ontbreekt. Bovendien heeft zij een groot aantal vacatures te vervullen. Het is volgens [appellante] onmogelijk om deze alle te vullen uit het prioriteitgenietend aanbod. De CWI had in ieder geval voor het deel van de vacatures dat niet met het prioriteitgenietend aanbod is te vervullen tewerkstellingsvergunningen moeten verlenen, aldus [appellante]. De rechtbank heeft volgens [appellante] in dit kader ten onrechte overwogen dat zij had dienen aan te tonen hoe groot dit deel was en dat van de CWI niet had mogen worden verwacht een inschatting hierover te maken. Door de bewijslast geheel bij [appellante] te leggen, heeft de rechtbank volgens [appellante] in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) gehandeld. Eerst achteraf is haar immers duidelijk wat zij had moeten doen en welke bewijzen zij had moeten overleggen, aldus [appellante].
2.4.1. Volgens het door de CWI gevoerde beleid, zoals neergelegd in paragraaf 32 van de Uitvoeringsregels en paragraaf 4 van de Beleidsregels, rust in beginsel op degene die een aanvraag om een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wav indient, de plicht om aan te tonen dat voldoende inspanningen zijn gepleegd om prioriteitgenietend aanbod te mobiliseren ter vervulling van de arbeidsplaats. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 februari 2003 in zaak nr. 200205831/1 (www.raadvanstate.nl) dient, in geval de werkgever dit niet kan aantonen, volgens dit beleid de tewerkstellingsvergunning in beginsel te worden geweigerd. Dit beleid is niet in strijd met artikel 9, aanhef en onder a, van de Wav of anderszins rechtens niet aanvaardbaar. Hieruit volgt eveneens dat het aan [appellante] is om aan te tonen welk deel van de arbeidsplaatsen niet met prioriteitgenietend aanbod te vervullen is. Nu deze bewijslastverdeling direct is terug te voeren op voormelde regelgeving, bestaat geen grond voor het oordeel dat zulks in strijd is met het kenbaarheidsvereiste. Van schending van artikel 6 van het EVRM is geen sprake. De rechtbank is [appellante] dan ook terecht niet gevolgd in haar stelling dat van de CWI had mogen worden verwacht in te schatten hoeveel mensen hadden kunnen worden geworven.
Het betoog faalt.
2.5. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij onvoldoende heeft deelgenomen aan het Project Seizoensarbeid van de CWI/LTO (hierna: het project). Hiertoe voert zij aan dat deelname aan het project niet verplicht kan worden gesteld. Ook door het verrichten van andere wervingsinspanningen kan worden voldaan aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav. De rechtbank heeft volgens haar miskend dat de wijze waarop paragraaf 32 van de Uitvoeringsregels is geredigeerd en toegepast door de CWI, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav tot een imperatieve afwijzingsgrond maakt en dat aan haar wervingsinspanningen te zware eisen zijn gesteld.
2.5.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de CWI zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] niet heeft aangetoond zich voldoende te hebben ingespannen de arbeidsplaatsen door prioriteitgenietend, op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod te vervullen, nu zij niet heeft deelgenomen aan het project. De leider van het project heeft desgevraagd door de rechtbank bij brief van 25 juli 2006 bevestigd dat [appellante] niet heeft deelgenomen aan het project en toegelicht dat [appellante] eerder weigerde de rekening van deelname aan het project van 2002 te betalen en daarna niet meer is ingeschreven. Anders dan [appellante] betoogt, heeft zij dan ook niet voldoende deelgenomen.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de overige door [appellante] gestelde wervingsactiviteiten evenmin duiden op voldoende inspanningen om de arbeidsplaatsen door prioriteitgenietend aanbod te laten vervullen. [appellante] heeft weliswaar in een regionaal dagblad een personeelsadvertentie geplaatst, maar heeft niet in landelijke dagbladen geadverteerd. Voorts is niet aangetoond dat, zoals zij heeft gesteld, via de website van Aspergerijk en het landelijk tijdschrift 'De Oogst' van de LTO is geadverteerd, is niet gebleken op welke wijze en gedurende welke periode het door [appellante] ingeschakelde uitzendbureau Flexmen heeft geworven en is evenmin inzichtelijk gemaakt op welke wijze het uitzendbureau Accres heeft geworven.
Ook in hetgeen [appellante] overigens naar voren heeft gebracht, kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de CWI niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 9, aanhef en onder a, van de Wav. Het aangevoerde levert evenmin grond op voor het oordeel dat de CWI het facultatieve karakter van de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, heeft miskend.
Het betoog faalt evenzeer.
2.6. Tot slot klaagt [appellante] tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte haar beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft afgewezen. De omstandigheid dat in 2004 en 2006 aan [appellante] wel tewerkstellingsvergunningen zijn verleend, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu ten tijde van de verlening van die tewerkstellingsvergunningen beleidsregels golden op grond waarvan een toets aan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wav achterwege werd gelaten voor seizoenswerk in de land- en tuinbouw voor vreemdelingen van - onder meer - Poolse nationaliteit. Deze beleidsregels golden niet ten tijde van het besluit van 30 juni 2005, zodat [appellante] daar geen geslaagd beroep op kon doen.
2.7. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.