ECLI:NL:RVS:2007:BC0694

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707807/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en redelijk vermoeden van illegaal verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde en de opheffing van de vreemdelingenbewaring beval. De vreemdeling was op 19 oktober 2007 in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van een tip die op 12 juni 2007 was ontvangen. De tip suggereerde dat er illegale Chinezen op het adres Madeliefstraat 57c te Rotterdam verbleven. De staatssecretaris stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het tijdsverloop tussen de ontvangst van de tip en de staandehouding van de vreemdeling te lang was om nog als actueel te worden beschouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de tip ten tijde van de staandehouding voldoende actueel was en dat de rechtbank de relevante feiten en omstandigheden niet correct had gewogen. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 19 oktober 2007 ongegrond. Er werd geen schadevergoeding toegekend en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200707807/1.
Datum uitspraak: 10 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/39884 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 5 november 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2007 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel bevolen en haar schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 november 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de op 12 juni 2007 binnengekomen tip na een periode van drie maanden, zonder dat er nieuwe aanwijzingen bijgekomen zijn, onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een redelijk vermoeden dat in het pand op het in die tip vermelde adres sprake is van de aanwezigheid van vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hier te lande hebben. De rechtbank heeft volgens de staatssecretaris aldus miskend dat die tip ten tijde van de staandehouding van de vreemdeling voldoende actueel was en derhalve grondslag kon bieden om haar krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) staande te houden.
2.1.1. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, zijn de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
Volgens paragraaf A3/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover thans van belang, mag mede op basis van ervarings- en omgevingsgegevens een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf worden aangenomen als sprake is van concrete (anonieme) tips over illegale vreemdelingen.
2.1.2. Uit het op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakte en getekende proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 19 oktober 2007 gelezen in samenhang met het op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakte en ondertekende aanvullend proces verbaal van 31 oktober 2007 kan het volgende worden opgemaakt.
Op 19 oktober 2007 hebben verbalisanten naar aanleiding van een tip een adrescontrole gedaan op de Madeliefstraat 57c te Rotterdam. Deze op 12 juni 2007 via een e-mail binnengekregen tip hield in dat op dat adres een aantal illegale Chinezen verblijft en dat er steeds weer andere Chinezen op dat adres verblijven. Aldaar hebben de verbalisanten de vreemdeling op 19 oktober 2007 staande gehouden.
2.1.3. Bovenvermelde tip was ten tijde van de staandehouding van de vreemdeling voldoende actueel en kon derhalve grondslag bieden om haar krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 staande te houden. Ten onrechte heeft de rechtbank het tijdsverloop tussen het moment van ontvangst van de tip en de staandehouding van de vreemdeling vergelijkbaar geacht met het tijdsverloop dat is opgetreden in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2004 in zaaknrs. 200308647/1, 200308651/1, 200308652/1, 200308655/1, 200308658/1, 200308660/1, 200308664/1 en 200308666/1 (JV 2004/143), nu het tijdsverloop in die zaak bijna tien maanden bedroeg. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het hiervoor overwogene voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgrond geen aanleiding geeft tot een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 19 oktober 2007 alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 5 november 2007 in zaak nr. 07/39884;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter w.g. Bakker
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2007
395.
Verzonden: 10 december 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak