200701856/1.
Datum uitspraak: 19 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 1 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre het bestemmingsplan "Buitengebied 1998, herziening 26, geluidscherm [Koel- en Vrieshuizen bv]" vastgesteld.
Bij besluit van 16 januari 2007, kenmerk 2006-013651, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] (hierna: [appellante]) bij brief van 7 maart 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 8 maart 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 april 2007.
Bij brief van 20 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2007, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door ing. R.H.M.M. Berendsen, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Verweerder heeft goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan, dat voorziet in een plandeel met de bestemming "Bedrijfsbebouwing II" ten behoeve van de verlenging van een reeds bestaande geluidwerende voorziening. [appellante] richt zich hiertegen.
2.3. Gelet op de toelichting ter zitting heeft de Afdeling het beroep van [appellante] aldus verstaan dat het besluit omtrent goedkeuring dient te worden vernietigd omdat de planvoorschriften van dit bestemmingsplan, in samenhang bezien met de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998", onduidelijk en in strijd met het beginsel van de rechtszekerheid zouden zijn. Voor zover dat niet het geval zou zijn, betoogt [appellante] dat ten onrechte niet duidelijk is of het plan ook een aarden wal als geluidwerende voorziening mogelijk maakt. Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat zij geen bezwaren heeft tegen de bestemming als zodanig.
2.4. Onder de titel "Voorschriften" is in het plan onder meer bepaald dat artikel 14 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" expliciet voor het bestemmingsplan "Buitengebied 1998, herziening 26, geluidscherm [Koel- en Vrieshuizen bv]" wordt gewijzigd als hiernavolgend:
Ingevolge artikel 14, tweede lid, aanhef onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998", zoals herzien bij het bestemmingsplan "Buitengebied 1998, herziening 26, geluidsscherm [Koel- en Vrieshuizen bv]" is ten aanzien van de bestemmingscategorie II uitsluitend de volgende bebouwing toegestaan:
c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een maximale hoogte van 4,5 meter.
Voor het overige zijn de voorschriften van toepassing van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998".
2.5. De Afdeling acht de planvoorschriften, in samenhang bezien met de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998", niet in strijd met het beginsel van de rechtszekerheid, nu deze voorschriften niet anders kunnen worden gelezen dan dat alle voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" behorende bij de bestemming ""Bedrijfsbebouwing II" ook op dit bestemmingsplan van toepassing zijn, met uitzondering van het bij het onderhavig plan gewijzigde artikel 14, tweede lid, aanhef onder c, dat voorziet in een wijziging van de maximale bouwhoogte van 10 meter naar 4,5 meter voor bouwwerken, geen gebouw zijnde. Voorts heeft de gemeenteraad ter zitting verklaard dat het bestemmingsplan niet in de weg staat aan het aanleggen van een aarden wal als geluidwerende voorziening en in dit verband heeft hij verklaard dat de rode stippellijn op de plankaart geen relatie heeft met de planvoorschriften en slechts indicatief is bij de mogelijke plaatsing van een geluidsscherm.
De Afdeling acht hetgeen de gemeenteraad ter zitting heeft verklaard niet onjuist.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is mitsdien ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kegge
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2007