200702622/1.
Datum uitspraak: 19 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Borne,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1132 van de rechtbank Almelo van 6 maart 2007 in het geding tussen:
[wederpartijen], allen wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 3 maart 2006 heeft appellant (hierna: het college) aan de stichting Woonbeheer Borne (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 46 appartementen op de percelen Grotestraat 255, 257 en 261 te Borne.
Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartijen] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 augustus 2006 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief die bij de Raad van State is ingekomen op 13 april 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij ongedateerde brief, ingekomen op 31 mei 2007, hebben [wederpartijen] een reactie ingediend.
Bij brief van 4 juni 2007 heeft vergunninghoudster, die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
Bij besluit van 25 september 2007 heeft het college het bezwaar van [wederpartijen] gegrond verklaard en het besluit van 3 maart 2006 met wijziging van de grondslag stand gelaten.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [wederpartijen] en het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, en mr. T.D. Rijs en ing. S. Swart-Beekhuis, ambtenaren van de gemeente, is verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [wederpartijen], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [directeur] van vergunninghoudster.
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van 46 appartementen die worden gerealiseerd in twee afzonderlijke gebouwen, welke van elkaar worden gescheiden door de S.J. Spanjaardweg. Voor cliënten van de Stichting Aveleijn, een woongroep van gehandicapten, zijn 27 appartementen bestemd. De overige 19 appartementen zijn bedoeld voor tweepersoonshuishoudens ten behoeve van ouderen met een gemiddeld tot hoger inkomen.
2.2. Het bouwplan is in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Bestemmingsplan voor de kern van Borne", "Wevershof", "Spanjaardshof" en "Vogelbuurt". Teneinde het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college toepassing gegeven aan de bevoegdheid vrijstelling te verlenen ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.3. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid van dit artikel, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of een intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet bevoegd was vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO. De rechtbank heeft zijns inziens miskend dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: gedeputeerde staten) ten tijde van de beslissing op bezwaar een nieuwe lijst met categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO had vastgesteld.
2.4.1. Het betoog slaagt. Gedeputeerde staten hebben bij besluit van 12 december 2005, bekendgemaakt op 25 juli 2006 in het Provinciaal Blad van de provincie Overijssel, de categorieën van gevallen waarin het college zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling kan verlenen vastgesteld. Als categorie is onder meer aangeduid: (voor)ontwerp ruimtelijke plannen van de gemeente, voorzien van een positief advies van de provinciale diensten en de Inspecteur. Daarbij staat vermeld dat onder ruimtelijke plannen onder meer vallen (voor)ontwerp-bestemmingsplannen. Voorts is daarin vermeld dat in het advies over of de reactie op het ruimtelijk plan expliciet zal worden aangegeven of het plan kan dienen als basis voor het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. Ten tijde van het nemen van het besluit van 29 augustus 2006, moest het college uitgaan van deze door gedeputeerde staten vastgestelde categorieën van gevallen, nu het college dat besluit diende te nemen met inachtneming van het recht dat toen gold.
Het bouwplan valt onder één van de in de lijst opgenomen categorieën van gevallen, omdat het bouwplan in overeenstemming is met het voorontwerp van het bestemmingsplan "De Klippen" dat voorzien is van een positief advies van de provinciale diensten en van de Inspecteur. Voorts is voldaan aan de in de lijst opgenomen voorwaarden. De rechtbank heeft niet onderkend dat het college derhalve bevoegd was met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 6:24 van die wet, is in hoger beroep mede aan de orde het besluit van 25 september 2007. Aan dat besluit komt de grondslag te ontvallen, omdat het rechtstreeks stoelt op de aangevallen uitspraak en die uitspraak wordt vernietigd. Om deze reden zal de Afdeling ook het besluit van 25 september 2007 vernietigen.
2.6. De Afdeling zal alsnog de door [wederpartijen] tegen het besluit van 29 augustus 2006 bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden betreffende de ruimtelijke onderbouwing en welstand beoordelen. De rechtbank is daaraan niet toegekomen.
2.7. Anders dan [wederpartijen] betogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college in plaats van het verlenen van de onderhavige vrijstelling de ter plaatse geldende bestemmingsplannen had moeten herzien. In artikel 19 van de WRO is voorzien in een naast de bestemmingsplanprocedure staande en los daarvan toepasbare bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling van het geldende bestemmingsplan voor een project.
2.8. [wederpartijen] betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe betogen zij dat onvoldoende parkeerplaatsen zijn voorzien. Voorts heeft het college miskend dat gelet op de ligging van één van de appartementsgebouwen aan een rotonde aan de Grotestraat een verkeersonveilige situatie ontstaat, waarnaar ten onrechte geen onderzoek is verricht, aldus [wederpartijen].
2.9. De ruimtelijke onderbouwing van het project wordt gevormd door het voorontwerp van het bestemmingsplan "De Klippen" (hierna: het voorontwerp). Hierin is een beschrijving gegeven van het project. Daarnaast is ingegaan op onder meer gevolgen van het project voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse. In het voorontwerp is vermeld dat de door de toekomstige bewoners van de appartementen veroorzaakte verkeersbewegingen gering zijn in verhouding tot het huidige verkeersaanbod op de Grotestraat, die een groot deel van het centrumgebied en de omliggende woonwijken en voorzieningen ontsluit, en in verhouding tot het verkeersaanbod in de omgeving van de Grotestraat. Voorts staat in het voorontwerp vermeld dat als gevolg van de realisering van de westelijke randweg de verkeersdruk op de Grotestraat zal verminderen. Bovendien heeft het college ter zitting van de Afdeling onweersproken gesteld dat nog niet de helft van de maximale capaciteit van de rotonde wordt benut. Gelet op de geringe toename van het verkeer als gevolg van het bouwplan en de omstandigheid dat de maximale capaciteit van de rotonde niet wordt benut, bestaat geen grond voor het oordeel dat een verkeersonveilige situatie ter plaatse zal ontstaan. [wederpartijen] hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de ligging van één van de appartementsgebouwen aan een rotonde leidt tot een verkeersonveilige situatie.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 juli 2004 in zaak no.
200400798/1(AB 2004, 1044) behoeft bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Het college heeft dan ook geen rekening behoeven te houden met reeds bestaande parkeerproblemen. Het college heeft bij de berekening van de parkeerbehoefte aansluiting gezocht bij de "Aanbevelingen voor Verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" uit 2004 van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek en aan de hand daarvan een parkeernorm per soort appartement vastgesteld. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college zich bij de berekening van het vereiste aantal parkeerplaatsen niet op deze aanbevelingen heeft mogen baseren. Op grond van de door het college gehanteerde parkeernormen per appartement zijn ten behoeve van de appartementen in totaal 36 parkeerplaatsen vereist, waarin het bouwplan voorziet.
2.10. Anders dan [wederpartijen] betogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat realisering van het project leidt tot een zodanige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dat het college in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het gebouw dat is voorzien ten oosten van de S.J. Spanjaardweg, op ongeveer 10 m afstand van de dichtstbijzijnde woning is gelegen en niet beschikt over balkons. Het gebouw dat is voorzien ten westen van de S.J. Spanjaardweg is op ongeveer 12 m afstand van dichtstbijzijnde woning gelegen. Aan de achterzijde van dit gebouw zijn kleine balkons voorzien waarbij slechts vanaf de zijkant van de meest westelijke balkons zicht bestaat op de tuinen van de eerste woningen aan de Azelosestraat.
2.11. [wederpartijen] betogen dat het college heeft miskend dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.11.1. Dit betoog slaagt niet. In het advies van 9 augustus 2006 heeft de welstandscommissie haar positieven advies van 1 december 2005 over het bouwplan nader gemotiveerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met de welstandsnota "Uitlopers en buurtschappen". [wederpartijen] hebben geen tegenadvies overgelegd. Niet is gebleken dat het advies van de welstandscommissie niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen dan wel anderszins naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, waardoor geoordeeld zou moeten worden dat het college dit advies niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Anders dan [wederpartijen] betogen, vereist geen rechtsregel dat bij verlening van vrijstelling de welstandsnota had moeten worden herzien.
2.12. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingestelde beroep van [wederpartijen] tegen het besluit van 29 augustus 2006 alsnog ongegrond verklaren.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 6 maart 2007 in zaak no. 06/1132;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borne van 25 september 2007;
IV. verklaart het bij de rechtbank door [wederpartijen] ingestelde beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borne van 29 augustus 2006 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2007