ECLI:NL:RVS:2007:BB9992
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Troostwijk
- R. van der Spoel
- B. van Dokkum
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel in het vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de Raad van State op 4 december 2007 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel die was opgelegd aan een vreemdeling. De vreemdeling had eerder op 5 oktober 2007 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen, welke maatregel later was voortgezet. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 22 oktober 2007 geoordeeld dat deze maatregel onrechtmatig was, omdat de vreemdeling voorafgaand aan zijn toegangsweigering niet op grond van artikel 4.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 de vrijheid mocht worden ontnomen. De minister van Justitie, als appellant, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad van State oordeelde dat het niet verenigbaar is met het wettelijke stelsel dat de rechter die over de vrijheidsontnemende maatregel oordeelt, zich ook uitspreekt over de rechtmatigheid van de voorafgaande aanwijzing. De rechter kan pas de gevolgen van een onrechtmatige aanwijzing in overweging nemen als deze in de daartoe voorziene procedure is vastgesteld. In dit geval was er geen sprake van een onrechtmatige aanwijzing, waardoor het hoger beroep van de minister gegrond werd verklaard.
De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de scheiding tussen de beoordeling van de vrijheidsontnemende maatregel en de rechtmatigheid van de aanwijzing die daaraan voorafgaat, en bevestigt dat de vreemdeling verplicht is Nederland onmiddellijk te verlaten, ongeacht de uitzettingshandelingen.