ECLI:NL:RVS:2007:BB9946

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701694/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging permanente bewoning van een blokhut in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rucphen, waarbij hem onder oplegging van een dwangsom is gelast de permanente bewoning van een blokhut te beëindigen. Het college had eerder, op 21 juni 2006, besloten dat de permanente bewoning van de blokhut in strijd was met het bestemmingsplan 'Buitengebied 1998', dat de bestemming 'Multifunctioneel bos' heeft. De voorzieningenrechter van de rechtbank Breda verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelt dat het gebruik van de blokhut voor permanente bewoning niet in overeenstemming is met de bestemmingsplanvoorschriften. De voorzieningenrechter had terecht geoordeeld dat het gebruik van de blokhut niet bijdraagt aan de instandhouding van het bos of de aanwezige natuurwaarden en dat het gebruik in strijd is met de aan het perceel gegeven bestemming. De Raad van State bevestigt dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een ander oordeel rechtvaardigen.

Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de voorzieningenrechter wordt bevestigd. De Raad van State benadrukt dat [appellant] bij de aankoop van de blokhut had moeten informeren naar de planologische mogelijkheden, en dat hij niet mocht afgaan op verklaringen van de vorige eigenaar of betrokken makelaars. De beslissing van de Raad van State wordt uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

200701694/1.
Datum uitspraak: 12 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. 06/6214 en 06/6215 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 16 januari 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2006, gewijzigd bij besluit van 11 augustus 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Rucphen (hierna: het college) [appellant], onder oplegging van een dwangsom, gelast de permanente bewoning van de blokhut op [locatie], kadastraal bekend gemeente […], sectie […] met nummer […] (hierna onderscheidenlijk: de blokhut en het perceel) binnen 12 weken na verzending van het besluit van 21 juni 2006 te beëindigen.
Bij besluit van 21 november 2006, gewijzigd bij besluit van
22 december 2006, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, onder opschorting van de begunstigingstermijn, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2007, verzonden op 30 januari 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 maart 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2007, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal, en het college, vertegenwoordigd door P.J.M. van Overveld en C.M. Winkels, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op het gedeelte van het perceel waar de blokhut zich bevindt, rust ingevolge het op het perceel van kracht zijnde bestemmingsplan "Buitengebied 1998" (hierna: het bestemmingsplan 1998) de bestemming "Multifunctioneel bos".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de bij dit plan behorende voorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
a. instandhouding van het bos met daarop afgestemde bosbouw;
b. instandhouding van de aanwezige natuurwaarden;
c. extensief recreatief medegebruik;
d. militair medegebruik.
Ingevolge artikel 1, onder 34, worden die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, aangemerkt als extensieve recreatie.
Ingevolge artikel 24, derde lid, onder a, geldt het in artikel 25 bepaalde met betrekking tot ander gebruik van de gronden dan bouwen en het gebruik van opstallen niet voor zover het van de bestemming afwijkende gebruik reeds plaatsvond vóór de datum waarop het plan onherroepelijk rechtskracht heeft verkregen.
Ingevolge het derde lid, onder b, is het bepaalde onder a niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen, tot dat tijdstip geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van het plan, en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, is het verboden de in dit plan opgenomen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangegeven in de doeleinden.
Ingevolge het tweede lid, onder b2, wordt onder strijdig gebruik tevens verstaan het gebruik voor permanente bewoning van onderkomens, stacaravans, caravanbouwwerken en recreatiewoningen alsmede vakantiebungalows op kampeerterrein/camping.
2.2.    In het vorige bestemmingsplan "Herziening Rucphense bossen (wijziging/aanvulling 1991)" (hierna: de herziening 1991) is aan het perceel de bestemming "Bosgebied" toegekend.
Ingevolge artikel 4.1 van de bij dit plan behorende voorschriften waren de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
- houtteelt;
- behoud en/of herstel van de:
* natuurwetenschappelijke waarden;
* landschappelijke waarden;
* cultuurhistorische waarden;
- extensieve recreatie;
- voor zover de gronden zijn gelegen binnen de op de plankaart aangeduide beschermingszones van het waterwingebied: bescherming van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
Ingevolge artikel 14, lid B, mag, voor zover thans van belang, het op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan bestaande gebruik van gronden (anders dan bebouwing) en opstallen, dat met het in het plan aangewezen gebruik in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge artikel 4.2, lid B I, eerste lid, voor zover thans van belang, was het verboden de tot "Bosgebied" bestemde gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
2.3.    Het college heeft aan de last onder dwangsom ten grondslag gelegd dat tijdens een controle op 24 augustus 2005, naar aanleiding van de inschrijving van [appellant] in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [locatie] (hierna: het adres), door een inspecteur van de afdeling Vergunningen en Toezicht is geconstateerd dat [appellant] permanent in de blokhut woont.
2.4.    [appellant] betoogt tevergeefs dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het permanent wonen in de blokhut niet in strijd is met de doeleinden genoemd in artikel 6, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan 1998. Nu het gebruik van de blokhut voor permanente bewoning niet bijdraagt aan de instandhouding van het bos of de aanwezige natuurwaarden en niet valt onder extensief recreatief medegebruik of militair medegebruik, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat dit gebruik in strijd is met de aan het perceel gegeven bestemming "multifunctioneel bos".
Voorts kon de voorzieningenrechter, anders dan [appellant] stelt, tot dit oordeel komen zonder te omschrijven wat onder permanent wonen dient te worden verstaan, aangezien [appellant] niet heeft ontkend permanent in de blokhut te wonen en niet heeft gesteld elders zijn hoofdverblijf te hebben.
Nu de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat het gebruik van de blokhut voor permanente bewoning ingevolge artikel 25, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan 1998 verboden is, behoeft de vraag of dit gebruik verboden is ingevolge het tweede lid en onder b2 van dit artikel geen afzonderlijke beantwoording.
2.5.    [appellant] komt voorts tevergeefs op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de toestemming voor het plaatsen van de blokhut niet tevens een impliciete vrijstelling voor de permanente bewoning ervan bevat.
2.5.1.    Bij brief van 1 december 1998 heeft het college aan de vorige eigenaar van de blokhut toestemming verleend voor het vervangen van een op het perceel aanwezig recreatief bouwwerk door een blokhut. De voorzieningenrechter heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college moet worden geacht daarbij vrijstelling te hebben verleend voor het gebruik van de blokhut voor permanente bewoning. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 september 2004 zaak no.
200308417/1), zou voor een dergelijk oordeel aanleiding kunnen zijn als uit de aanvraag zonder meer kan worden afgeleid dat het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt, en het college, zich bewust van dat voorgenomen gebruik, de vergunning in weerwil van de planvoorschriften heeft verleend. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Daarbij is van belang dat [de vorige eigenaar] in zijn brief van 2 november 1998 niet heeft gesteld dat hij de blokhut zal gebruiken als permanente woning. In deze brief staat vermeld: "Er is voor het recreatie bouwwerk, wat inmiddels meer dan 26 jaar oud is, een zodanige calamiteit aanwezig, dat dit recreatie bouwwerk niet meer voldoet aan de aan een zodanig bouwwerk te stellen eis tot gebruik. […] De ondergetekende eigenaar tevens enige gebruiker verzoekt […] herbouw van het recreatie bouwwerk in de vorm van een zgn niet permanente bouw van hout geheel volgens de toegevoegde tekeningen." De omstandigheid dat deze tekeningen van de blokhut afkomstig zijn van een tuincentrum duidt evenmin op de bouw van een permanente woning. Met het overleggen van een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie, waaruit blijkt dat [de vorige eigenaar] zich op 2 oktober 2001 op het adres heeft ingeschreven, heeft [appellant] voorts niet aannemelijk gemaakt dat het college ten tijde van het geven van de toestemming op 1 december 1998 wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat [de vorige eigenaar] voornemens was de blokhut te gebruiken voor permanente bewoning. Uit de brief van 2 november 1998 blijkt daarentegen dat [de vorige eigenaar] ten tijde van de aanvraag woonachtig was te Lelystad. Evenmin kan uit de brief van 1 december 1998, waarbij toestemming is verleend voor het vervangen van een op het perceel aanwezig recreatief bouwwerk door een blokhut, worden afgeleid dat tevens toestemming is gegeven voor permanente bewoning van de blokhut.
Het betoog faalt.
2.6.    [appellant] voert ook aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat, nu [de vorige eigenaar] en een andere eerdere eigenaar permanent op het perceel woonden, het gebruik van de blokhut voor permanente bewoning onder het overgangsrecht valt.
2.6.1.    De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het beroep van [appellant] op het overgangsrecht - gelet op het bepaalde in artikel 24, derde lid en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan 1998 - niet slaagt. Hierbij heeft hij terecht in aanmerking genomen dat het gebruik van de blokhut voor permanente bewoning blijkens artikel 4.1 van de herziening 1991 onder het vorige plan evenmin was toegestaan en dit gebruik niet valt onder de hierin opgenomen overgangsbepalingen, daar dit eerst kan zijn aangevangen nádat het bouwen van de blokhut in 1998 was voltooid.
Het betoog faalt.
2.7.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.7.1.    De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid handhavend op te treden. Nu [appellant] een blokhut in een bos kocht, mocht hij er niet zonder meer van uitgaan dat permanente bewoning daarvan op grond van het bestemmingsplan was toegestaan. Ook heeft [appellant] dit niet mogen aannemen op grond van verklaringen van [de vorige eigenaar] en van de bij de verkoop van het perceel betrokken makelaar/taxateur en notaris. Aan verklaringen van deze personen kunnen geen rechtens te honoreren verwachtingen over de planologische mogelijkheden van het perceel worden ontleend. [appellant] had dan ook alvorens tot aankoop van de blokhut over te gaan bij de gemeente dienen te informeren of permanente bewoning hiervan was toegestaan.
2.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2007
71-506.