200701913/1.
Datum uitspraak: 12 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], handelend onder de naam Grandcafé de Eenhoorn,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1386 van de rechtbank
Zwolle-Lelystad van 2 februari 2007 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Steenwijkerland.
Bij besluit van 20 september 2005 heeft de raad van de gemeente Steenwijkerland (hierna: de raad) geweigerd een voorbereidingsbesluit te nemen en vrijstelling te verlenen voor het realiseren van een terras op het erf achter het pand [locatie] (hierna onderscheidenlijk: het achtererf en het perceel) ten behoeve van Grandcafé de Eenhoorn (hierna: het café).
Bij besluit van 25 april 2006 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2007, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en de raad, vertegenwoordigd door C.D. Charité en ing. P.H. Talsma, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad en omgeving, deelgebied 1" (hierna: het bestemmingsplan) heeft het achtererf de bestemming "woondoeleinden, categorie T (tuin)".
2.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "woondoeleinden, categorie T (tuin)" aangewezen gronden bestemd voor tuinen en groenvoorzieningen met de daarbij toegelaten andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, is het, voor zover thans van belang, verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in dit plan ter plaatse aangegeven bestemming(en).
2.3. Aan de orde is de vraag of de raad in redelijkheid heeft kunnen weigeren planologische medewerking te verlenen aan het gebruik van het achtererf als terras ten behoeve van het café.
2.4. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het gebruik van het achtererf als terras niet in strijd is met de bestemming die daarop rust. In het bestemmingsplan is de categorie "tuin" uitdrukkelijk gekoppeld aan de bestemming "woondoeleinden" en volgens het bestemmingsplan gaat het derhalve niet om een achtererf behorend bij een café. Het gebruik van het achtererf als terras ten behoeve van het café is dan ook in strijd met het bestemmingsplan.
Het betoog van [appellante] dat dit gebruik onder het overgangsrecht valt, slaagt evenmin. Met de enkele stelling dat het voorheen op het perceel gevestigde Chinese restaurant het achtererf als terras in gebruik had genomen, heeft [appellante] de feiten en omstandigheden waarop haar beroep op het overgangsrecht berust niet aannemelijk gemaakt.
2.5. De raad heeft bij de beslissing op een verzoek om planologische medewerking te verlenen een grote mate van beleidsvrijheid. Dat besluit is immers in belangrijke mate afhankelijk van de inzichten die bij de raad bestaan over de wenselijke planologische ontwikkelingen. De rechter dient een beslissing op dat verzoek derhalve terughoudend te toetsen. De omstandigheid dat de gemeenteraad niet heeft voldaan aan zijn uit
artikel 33, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voortvloeiende verplichting tot herziening van het bestemmingsplan, maakt dit niet anders, nu de in deze bepaling opgenomen termijn een termijn van orde is.
2.5.1. De raad heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat het perceel deel uitmaakt van een waardevol open gebied dat in zijn huidige vorm dient te worden gehandhaafd. Voorts heeft de raad bij de besluitvorming betrokken dat de aanwezigheid van een terras op het achtererf hinder zal opleveren voor omwonenden. Daarnaast heeft hij in aanmerking genomen dat, in het kader van de aanvraag om een bouwvergunning voor het verbouwen van het pand [locatie] tot een café en coffeeshop en het geheel bebouwen van het resterende gedeelte van het perceel met de bestemming "bedrijfserf" met een serre, aan [appellante] is meegedeeld dat het niet is toegestaan op het achtererf een terras te realiseren. Tevens heeft de raad van belang geacht dat in het kader van die bouwaanvraag aan omwonenden, die vreesden voor overlast, is toegezegd dat niet zal worden toegestaan dat een terras op het achtererf wordt gerealiseerd.
2.5.2. Ter zitting is, aan de hand van de bij hoofdstuk 2 van de toelichting bij het bestemmingsplan behorende kaart, vastgesteld dat het achtererf is gelegen in gebied 21. Blijkens de in dit hoofdstuk gestelde uitgangspunten is dit een zeer waardevol achtergebied dat het beste in de huidige vorm gehandhaafd kan worden. Uit de ter zitting getoonde luchtfoto blijkt - anders dan [appellante] stelt - dat dit gebied een open karakter heeft. Dat daar een paar gebouwtjes staan, maakt dat niet anders. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat, in het kader van de verlening van de bouwvergunning voor het volledig volbouwen van de bestemming "bedrijfserf" met een serre, uitdrukkelijk aan [appellante] is meegedeeld en aan omwonenden is toegezegd dat gebruik van het achtererf als terras niet is toegestaan, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten aan dat gebruik geen planologische medewerking te verlenen.
2.6. Voorts kan het beroep van [appellante] op het gelijkheidsbeginsel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden, reeds omdat zij hieromtrent in beroep bij de rechtbank niets heeft aangevoerd en geen grond bestaat voor het oordeel dat dit niet mogelijk was.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2007