ECLI:NL:RVS:2007:BB9944

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702751/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het Provinciaal Restauratie-Uitvoeringsprogramma 2005-2010 van Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de appellanten, het college van kerkrentmeesters van de Hervormde Gemeente Woubrugge en het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude, bezwaar maken tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Dit besluit, genomen op 28 juni 2005, betreft de vaststelling van het Provinciaal Restauratie-Uitvoeringsprogramma (PRUP) 2005-2010. De appellanten zijn van mening dat de Nederlands-hervormde kerk te Woubrugge ten onrechte niet is opgenomen in dit programma, wat hen zou uitsluiten van belangrijke subsidies voor restauratie. De rechtbank heeft eerder de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, wat hen ertoe heeft aangezet om in hoger beroep te gaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 november 2007. De appellanten betogen dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld dat het college de kerk niet op goede gronden heeft uitgesloten van het PRUP. Ze stellen dat de restauratie van de kerk een oud knelpunt is en dat het college eerder toezeggingen heeft gedaan over de opname van de kerk in het PRUP. De Afdeling overweegt dat het college, gezien de beperkte budgetten en de prioriteiten die het heeft gesteld, niet onredelijk heeft gehandeld door de kerk niet op te nemen in het PRUP 2005-2010. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 12 december 2007.

Uitspraak

200702751/1.
Datum uitspraak: 12 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    het college van kerkrentmeesters van de Hervormde Gemeente Woubrugge, gevestigd te Woubrugge, gemeente Jacobswoude,
2.    het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude,
appellanten,
tegen de uitspraken in de zaak no. AWB 06/884 en 06/1350 van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 maart 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2005 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) het Provinciaal Restauratie-Uitvoeringsprogramma (hierna: het PRUP) 2005-2010 vastgesteld.
Bij afzonderlijke besluiten van 4 januari 2006 heeft het college de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2007, verzonden op 9 maart 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant sub 1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2007, en appellant sub 2 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2007, hoger beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 12 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 augustus 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2007, waar appellant sub 2, vertegenwoordigd door ing. M.W. van Rijn, ambtenaar bij de gemeente Jacobswoude, en het college, vertegenwoordigd door drs. V.M.J.A.N. Collette, ambtenaar bij de provincie Zuid-Holland, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, zoals deze bepaling luidde ten tijde en voor zover hier van belang, kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) subsidie verstrekken ten behoeve van het herstel en de instandhouding van beschermde monumenten.
Ingevolge artikel 34, derde lid, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot het verstrekken van subsidie, bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (hierna: het Brrm 1997) kan de Minister van OCW aan de eigenaar van een beschermd monument dat voorkomt in een provinciaal restauratie-uitvoeringsprogramma als bedoeld in artikel 12, subsidie verstrekken in de subsidiabele restauratiekosten van dat monument.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, kan het provinciaal bestuur jaarlijks voor de binnen de provincie gelegen niet-budgethoudende gemeenten een provinciaal restauratie-uitvoeringsprogramma vaststellen waarin staat aangegeven welke beschermende monumenten uit die gemeenten en in welke volgorde naar zijn oordeel voor subsidie in aanmerking komen.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, kunnen de besturen van de gemeenten, bedoeld in het eerste lid, jaarlijks vóór 1 oktober kenbaar maken welke beschermde monumenten naar hun oordeel in het restauratie-uitvoeringsprogramma opgenomen zouden moeten worden en in welke volgorde.
2.2.    De Nederlands-hervormde kerk te Woubrugge (hierna: de kerk) is niet opgenomen in het bij besluit van 28 juni 2005 door het college vastgestelde PRUP 2005-2010. Het college heeft de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren onder verwijzing naar het provinciale prioriteitenbeleid ongegrond verklaard.
2.3.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de kerk onder verwijzing naar zijn beleid op goede gronden niet heeft opgenomen in het PRUP 2005-2010. Daartoe voeren zij aan dat de restauratie van de kerk geen nieuw plan, maar een zogenoemd oud knelpunt is in de zin van dat beleid. Volgens appellant sub 1 is het steeds de bedoeling geweest de kerk op het PRUP 2003-2008 en eerdere PRUP's te plaatsen teneinde de reeds uitgevoerde restauratie financieel af te wikkelen en heeft de rechtbank miskend dat het ontbreken van de kerk op het PRUP 2005-2010 ertoe leidt dat hij een veel lagere subsidie ontvangt dan het bedrag aan reeds eerder van rijkswege goedgekeurde subsidiabele kosten. Hij wijst in dit verband op de besluiten van de Staatsecretaris van OCW van 25 juni 1997 en 15 april 1998, waarbij die kosten zijn goedgekeurd tot een bedrag van ƒ 172.969,00 (€ 78.489,91) en in verband met het op dat moment beperkte budget subsidie is verleend en vastgesteld op ƒ 14.676,00 (€ 6.659,68).
2.3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 januari 2004 in zaak no.
200300389/1kan aan het college, aangezien het PRUP een uitvoeringsprogramma is en de toepasselijke regelgeving zich daartegen niet expliciet verzet, in het algemeen niet de bevoegdheid worden ontzegd door middel van beleidsregels aan te geven dat aan opneming in het PRUP een aantal eisen wordt gesteld. De in deze zaak door het college gehanteerde beleidsregel dat, gelet op de beperkte omvang van de budgetten in relatie tot de restauratiebehoefte, voor het PRUP 2005-2010 prioriteit wordt gegeven aan de reservering van restantbudgetten van in het PRUP 2003-2008 en eerdere PRUP's opgenomen restauraties, is op zichzelf niet in strijd met het Brrm 1997 of onredelijk. Het college heeft dit prioriteitenbeleid bekend gemaakt bij het op 8 april 2003 vastgestelde ontwerp-PRUP 2003-2008.
2.3.2.    De kerk is niet in het PRUP 2003-2008 of eerdere PRUP's opgenomen, zodat, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, de kerk niet op grond van het beleid voor plaatsing op het PRUP 2005-2010 in aanmerking kwam. Dat appellant sub 2, blijkens de stukken, de kerk indertijd bij het college heeft voorgedragen voor plaatsing op het PRUP 2003-2008, maakt dat niet anders, aangezien het college vanwege een formeel gebrek aan die voordracht niet tot plaatsing is overgegaan. Daartegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Dit PRUP 2003-2008 is derhalve in rechte onaantastbaar. De rechtbank heeft in die mislukte plaatsing terecht geen bijzondere omstandigheid gezien op grond waarvan het college van zijn prioriteitenbeleid had moeten afwijken.
Dat bij gelegenheid van de financiële eindverantwoording van de restauratie van de kerk in 1997 en 1998 de subsidiabele kosten van rijkswege zijn goedgekeurd tot een bedrag van f 172.969,00 (€ 78.489,91), terwijl daarvan destijds slechts een bedrag van f 14.676,00 (€ 6.659.68) in de vorm van subsidieverlening en -vaststelling beschikbaar is gesteld, vormt evenmin een dergelijke bijzondere omstandigheid. De goedkeuring en beschikbaarstelling vonden destijds plaats op de grondslag van het Brrm 1991 en kunnen er niet toe leiden dat door opneming van de kerk in het PRUP 2005-2010 subsidie zou moeten worden verleend in afwijking van het Brrm 1997 en met voorbijgaan aan de voor de uitvoering van die regeling beschikbare budgetten.
2.4.    Voorts heeft de rechtbank volgens appellanten ten onrechte geoordeeld dat zij er niet gerechtvaardigd op konden vertrouwen dat de kerk in het PRUP 2005-2010 zou worden opgenomen, aangezien tijdens door de provincie georganiseerde voorlichtingsbijeenkomsten over de nieuwe regels voor het verstrekken van subsidie is uiteengezet dat oude financiële knelpunten zouden worden ingelost.
2.4.1.    Ook dit betoog faalt. Niet is gebleken van een toezegging door of namens het college dat de kerk - in afwijking van het door het college terzake gevoerde beleid - zou worden opgenomen in het PRUP 2005-2010. Evenmin konden appellanten aan de eerdere, bij besluit van 15 april 1998, vaststelling van de restauratiesubsidie het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat de kerk zou worden opgenomen in het PRUP 2005-2010, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2007
47-496.