ECLI:NL:RVS:2007:BB9938

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704077/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om gedeeltelijke terugbetaling lesgeld door de Informatie Beheer Groep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had op 1 juni 2007 geoordeeld dat de hoofddirectie een verzoek van [wederpartij] om gedeeltelijke terugbetaling van het lesgeld voor het studiejaar 2005-2006 ten onrechte had afgewezen. De hoofddirectie had het verzoek op 15 april 2006 afgewezen en het bezwaar van [wederpartij] daartegen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de hoofddirectie niet had aangetoond dat het besluit van 15 april 2006 op de juiste wijze was bekendgemaakt aan [wederpartij].

De hoofddirectie stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zij niet kon aantonen dat het besluit was verzonden. De hoofddirectie betoogde dat het risico van het niet ontvangen van het besluit bij [wederpartij] lag, omdat hij op de hoogte was van de procedure en het adres waar post naar hem werd verzonden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de hoofddirectie het besluit niet overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had bekendgemaakt. De hoofddirectie had het besluit naar het adres in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) gestuurd, terwijl [wederpartij] een ander postadres had opgegeven.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bezwaar van [wederpartij] tijdig was ingediend, omdat hij binnen zes weken na ontvangst van een afschrift van het besluit bezwaar had gemaakt. De Raad van State besloot het hoger beroep ongegrond te verklaren en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd bepaald dat er griffierecht van € 285,00 door de Informatie Beheer Groep moest worden betaald.

Uitspraak

200704077/1.
Datum uitspraak: 12 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gevestigd te Groningen,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/1440 van de rechtbank Almelo van 1 juni 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellante.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2006 heeft de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: de hoofddirectie) een verzoek van [wederpartij] om gedeeltelijke terugbetaling van het lesgeld voor het studiejaar 2005-2006, afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2006 heeft de hoofddirectie het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de hoofddirectie een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de hoofddirectie bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 september 2007 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2007, waar de hoofddirectie, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Naber, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.2.    De hoofddirectie betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet kan aantonen dat zij het besluit van 15 april 2006 aan [wederpartij] heeft verzonden, nu de verzending daarvan volgens haar niet in geschil is. Voorts betoogt zij dat de omstandigheid dat [wederpartij] geen kennis heeft genomen van het besluit in zijn risicosfeer ligt, nu hij wist dan wel redelijkerwijs kon weten dat brieven in het kader van het verzoek om terugbetaling van lesgeld wordt verzonden naar het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) staat ingeschreven en het dus op zijn weg lag dagelijks op dat adres te controleren of er post voor hem was.
2.3.    Het betoog faalt. Op 9 februari 2006 heeft [wederpartij] met gebruikmaking van het daarvoor door de hoofddirectie bestemde formulier 'Verzoek terugbetaling lesgeld schooljaar 2005-2006' een verzoek ingediend om gedeeltelijke terugbetaling van het lesgeld over het schooljaar 2005-2006. Op dezelfde dag heeft [wederpartij] met gebruikmaking van het daarvoor door de hoofddirectie bestemde formulier 'Wijzigingen student beroepsonderwijs en hoger onderwijs' doorgegeven dat hij per 1 december 2005 is verhuisd naar de [locatie] te [plaats]. Op de vraag in het formulier 'Waar wil je je post ontvangen?' heeft [wederpartij] ingevuld het adres [locatie 1] te [plaats]. Uit het formulier blijkt dat dit het adres is van zijn ouders.
Indien, daartoe uitdrukkelijk door het bestuursorgaan uitgenodigd, een postadres wordt opgegeven dienen brieven door het bestuursorgaan ook naar dat adres te worden verzonden.
Daargelaten of het besluit van 15 april 2006, waarbij het verzoek om gedeeltelijke terugbetaling van het lesgeld 2005-2006 is afgewezen, daadwerkelijk is verzonden, heeft de hoofddirectie dit besluit dan ook niet overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb bekendgemaakt door het te voorzien van het adres waarop [wederpartij] in de GBA staat ingeschreven in plaats van het adres dat hij uitdrukkelijk als postadres heeft opgegeven. Dat in de toelichting bij de Onderwijskaart staat dat de hoofddirectie uitgaat van de gegevens zoals die bij de GBA geregistreerd staan, maakt dit, anders dan zij stelt, niet anders. Zoals de hoofddirectie ook heeft toegelicht houdt dit verband met de omstandigheid dat het daarbij gaat om de verplichting van de student tot betaling van het lesgeld. Het innen van het lesgeld via een incassoprocedure is alleen mogelijk indien de student tot betaling ervan is aangeschreven en gemaand op het adres waarop hij in de GBA staat ingeschreven. Uit deze toelichting kan niet worden afgeleid dat ook brieven van de hoofddirectie naar aanleiding van een verzoek van de student om terugbetaling van lesgeld niet naar het door hem opgegeven postadres wordt gestuurd maar naar het GBA-adres. Dit blijkt evenmin uit de toelichting bij het formulier 'Wijzigingen student beroepsonderwijs en hoger onderwijs', waarop door de student een postadres kan worden doorgegeven. Naar de hoofddirectie ook heeft erkend is in dit formulier juist de mogelijkheid voor het opgeven van een postadres door de student opgenomen om te voorkomen dat post van de hoofddirectie aan de student zoekraakt op het adres waar hij met andere studenten woont.
Eind augustus 2006 heeft [wederpartij] alsnog een afschrift van het besluit van 15 april 2006 ontvangen. Bij brief van 16 september 2006, derhalve binnen zes weken na verzending van dat afschrift, heeft [wederpartij] daartegen bezwaar gemaakt. Derhalve heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bezwaar tijdig is ingediend.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II    bepaalt dat van de Informatie Beheer Groep een griffierecht van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2007
71-502.