200707246/2.
Datum uitspraak: 6 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vos Logistics Pernis B.V.", gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft verweerder verzoekster een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 7 van de bij besluit van 15 juni 2004 aan haar verleende vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: WVO).
Bij besluit van 5 september 2007 heeft verweerder het door verzoekster hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 15 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen diezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 15 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. E.A.W. Driest-Schellaars, advocaat te Amsterdam en [gemachtigden] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D.L.N. Sugiharto-Ong en L. Snellink, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In de inrichting van verzoekster worden tankauto's en tankcontainers inwendig gereinigd. Het daarbij vrijkomende water wordt, na zuivering in een afvalwaterzuiveringsinstallatie (hierna: AWZI), geloosd op het oppervlaktewater.
2.2.1. Ingevolge het besluit wordt een dwangsom van € 20.000 verbeurd (met een maximum van € 200.000) voor elke keer dat wordt geconstateerd dat verzoekster een tank reinigt in strijd met één of meer leden van artikel 7 van de Wvo-vergunning. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat de in de inwendig te reinigen transportmiddelen aanwezige restlading optimaal dient te worden verwijderd door voorzuigen of aftappen, voordat gestart wordt met het voorwassen. De opgevangen restlading dient te worden afgevoerd naar een externe verwerker.
2.2.2. Verweerder baseert dit dwangsombesluit op twee overtredingen die tijdens een bedrijfsbezoek zouden zijn geconstateerd tijdens het reinigen van een tankauto met Epikote, onderscheidenlijk teerolie.
2.3. Verzoekster bestrijdt dat zij heeft gehandeld in strijd met artikel 7 van haar vergunning. Ten aanzien van het reinigen van de tank met Epikote voert zij in essentie aan dat er vanwege de aard van die stof geen geschikte wijze van voorbehandeling beschikbaar is, zodat die stap volgens haar mag worden overgeslagen. Ten aanzien van het reinigen van de tank met teerolie betoogt zij dat verweerder de eerder door haar aangevoerde feiten niet heeft weerlegd, zodat er aanleiding is om de eerder door de voorzitter getroffen voorlopige voorziening te handhaven. Verder voert zij aan dat het besluit in strijd is met het eigen beleid van verweerder om niet al na één overtreding te handhaven, dat een begunstigingstermijn ontbreekt en dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot het geschonden belang.
2.4. De voorzitter heeft bij uitspraak van 3 juli 2007, nr.
200703486/1, het hiervoor genoemde besluit van 15 mei 2007 geschorst voor zover de last onder dwangsom betrekking heeft op artikel 7, leden 2 tot en met 6 van de vergunning en bepaald dat de hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld op € 5000,00. De voorzitter ziet aanleiding om thans te oordelen overeenkomstig zijn uitspraak van 3 juli 2007 om de hierna volgende redenen.
2.4.1. Verzoekster heeft niet betwist dat zij de tank met Epikote niet heeft voorbehandeld en dat zij de restlading van 100 kg niet heeft afgevoerd naar een externe verwerker, zoals het eerste lid van artikel 7 vereist. Verzoekster was dus bevoegd om handhavend op te treden. Indien al wordt aangenomen dat de verplichte voorbehandeling niet uitvoerbaar is voor stroperige stoffen zoals Epikote, dan betekent dat niet dat de hele restlading als voorwaswater mag worden geloosd. De last is er op gericht herhaling van de overtreding te voorkomen. Gelet daarop en gezien de aard van de overtreding, komt het de voorzitter voor dat verweerder na één overtreding handhavend kon optreden en het stellen van een begunstigingstermijn daarbij achterwege kon laten.
2.4.2. Wat de gestelde overtreding met teerolie betreft ziet de voorzitter geen relevante verschillen tussen hetgeen daaromtrent is overwogen in het besluit van 15 mei 2007 en het besluit van 5 september 2007. Ook zijn ter zitting geen nieuwe feiten gebleken. Daarom ziet de voorzitter geen reden om nu af te wijken van het voorlopige oordeel van 3 juli 2007, inhoudende dat niet is komen vast te staan dat bij het reinigen van de desbetreffende tankauto met teerolie voorschrift 7 is overtreden.
2.4.3. Mede omdat de last nog slechts betrekking heeft op overtreding van artikel 7, eerste lid, van de vergunning ziet de Voorzitter aanleiding de hoogte daarvan te matigen tot een bedrag van € 5.000 per overtreding met een maximum van € 50.000.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 15 mei 2007, kenmerk ARW/2007.4816 en 5 september 2007, kenmerk BBV/ 2007.8324, voor zover de last onder dwangsom betrekking heeft op artikel 7, leden 2 tot en met 6, van de vergunning;
II. bepaalt dat de hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld op € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) per geconstateerde overtreding met een maximum van € 50.000,00 (zegge: vijftigduizend euro);
III. wijst het verzoek voor het overige af;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat (ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de Staat (ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g.Konijnenbelt w.g. Stolker
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2007