ECLI:NL:RVS:2007:BB9474

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704309/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • W. van den Brink
  • C.J.M. Schuyt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging persoonsgegevens in de gemeentelijke basisadministratie door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft appellante, na het aanvragen van politiek asiel in Nederland, verzocht om wijziging van haar persoonsgegevens in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft dit verzoek op 21 maart 2005 afgewezen, waarna appellante bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 29 augustus 2005. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 1 mei 2007 het beroep van appellante tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 19 november 2007 heeft behandeld.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht twijfels had over de juistheid van de door appellante overgelegde documenten, waaronder een 'Record of Birth' die 42 jaar na de gestelde geboortedatum was opgemaakt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verschillen in de door appellante overgelegde documenten onverklaard waren gebleven, waardoor het college niet kon concluderen dat de geregistreerde gegevens onjuist waren. De Raad van State bevestigde deze oordelen en stelde dat appellante geen overtuigend bewijs had geleverd van de onjuistheid van haar geregistreerde geslachtsnaam en geboortedatum.

Appellante voerde aan dat de afwijzing van haar verzoek in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privéleven waarborgt. De Raad van State verwierp dit betoog, omdat de oorzaak van het niet kunnen trouwen niet lag in de afwijzing van het verzoek, maar in de onduidelijkheid omtrent haar identiteit en nationaliteit. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

200704309/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/7072 van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 mei 2007 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) het verzoek van appellante om wijziging van haar persoonsgegevens in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA) afgewezen.
Bij besluit van 29 augustus 2005 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 mei 2007, verzonden op 10 mei 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J. Groen, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door dr. H. Kokken, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, van de Wet GBA worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 36, derde lid, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid geeft het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk.
2.2.    Appellante is nadat zij politiek asiel hier te lande had aangevraagd op 8 oktober 1991 ingeschreven in de GBA van de gemeente Den Haag, onder vermelding van [naam 1] als haar geslachtsnaam en […] als haar geboortedatum. Haar persoonsgegevens zijn destijds ontleend aan haar eigen verklaring in de Eritrese taal, waarbij haar zuster als tolk is opgetreden.
2.3.    Bij brief van 1 november 2004 heeft appellante in verband met haar voorgenomen huwelijk verzocht om wijziging van haar geslachtsnaam in [naam 2] en haar geboortedatum in […]. Zij heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd de stelling dat uit nader onderzoek is gebleken dat haar bij de GBA geregistreerde geslachtsnaam en geboortedatum onjuist zijn. Ten bewijze hiervan heeft zij bij haar verzoek overgelegd een kopie van een "Record of Birth" opgemaakt te [plaats] (Eritrea) op 29 juni 2004 en een kopie van haar Eritrees paspoort, afgegeven op 30 september 2004. In de bezwaarprocedure heeft zij nog overgelegd kopieën van haar "identiteitsbewijs voor Eritreërs van de Tijdelijke Eritrese Regering", de huwelijksakte van haar eerste huwelijk, de geboorteakte van haar zoon en twee akten van bekendheid.
2.4.    Het college heeft het verzoek om de persoonsgegevens van appellante te wijzigen afgewezen omdat gerede twijfel bestaat over de inhoudelijke juistheid van de "Record of Birth", nu het gaat om een eerst 42 jaar na de gestelde geboortedatum opgemaakte verklaring. Voorts is de "Record of Birth" niet een door de bevoegde autoriteiten opgemaakte originele geboorteakte. Omdat de geboorteplaats van appellante in Ethiopië (plaats) ligt, waren bevoegd tot het opmaken van zodanige akte de Ethiopische en niet de Eritrese autoriteiten. Het is het college niet gebleken dat de geregistreerde gegevens onjuist en de nieuw te registreren gegevens juist zijn. In dat verband heeft het college gewezen op de vrij grote discrepanties tussen beiderlei gegevens.
2.5.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat te veel verschillen in de door appellante overgelegde documenten onverklaard zijn gebleven om te concluderen wat de juiste gegevens betreffende haar identiteit zijn.
De rechtbank heeft het beroep op artikel 8 van het EVRM verworpen met verwijzing naar de beschikking van de rechtbank van 13 september 2004 waarin is geoordeeld dat niet is gebleken dat appellante en haar partner door de weigering van de huwelijksaangifte geen gezinsleven in de zin van dat artikel met elkaar kunnen uitoefenen, omdat gesteld noch gebleken is dat niet elders in het huwelijk kan worden getreden.
2.6.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de "Record of Birth" een brondocument is als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet GBA. Zij voert aan dat het feit dat dit document 42 jaar na haar geboorte is opgemaakt hieraan niet afdoet en dat het is opgesteld op basis van een verklaring van haar moeder. Voorts meent appellante voldoende te hebben uitgelegd dat zij niet een Ethiopische geboorteakte kan verkrijgen omdat zij van Eritrese origine is. Zij wijt de onjuistheid van haar geboortedatum aan het verschil tussen de Juliaanse en de Gregoriaanse kalender. Voorts betoogt zij dat de door haar overgelegde kopie van de geboorteakte van haar zoon haar juiste geboortejaar bevat en dat ook uit de door de kantonrechter van de rechtbank 's-Gravenhage opgemaakte akte van bekendheid van 20 oktober 2003 blijkt dat haar geboortedatum 20 juni 1962 moet zijn.
2.7.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juni 2004 in zaak no.
200305481/1) is de doelstelling van de Wet GBA dat gegevens in de basisadministratie zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend is in artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA een rangorde bepaald in de geschriften, waaraan die gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens slechts worden ontleend, indien op het moment van inschrijving in redelijkheid geen beter document kan worden overgelegd.
Het college mag ingevolge artikel 82, tweede lid, van de Wet GBA de registratie van een gegeven in de gemeentelijke basisadministratie slechts wijzigen op grond van een brondocument, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van die wet.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de door appellante overgelegde "Record of Birth" niet als een brondocument is aan te merken, nu dit document niet door de autoriteiten van Ethiopië is opgemaakt. Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de overige door appellante overgelegde bescheiden te veel verschillen onverklaard zijn gebleven. Anders dan appellante veronderstelt, vormen de verschillen tussen de Juliaanse en de Gregoriaanse kalender, evenmin als die tussen de Gregoriaanse en de Koptische kalender een verklaring voor de verschillende geboortedata.
Nu appellante geen brondocument, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA heeft overgelegd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college een juiste toepassing heeft gegeven aan de Wet GBA. Appellante heeft geen overtuigend bewijs geleverd van de onjuistheid van de in 1991 geregistreerde geslachtsnaam en geboortedatum. Door of namens appellante is bij de verstrekking van gegevens met het oog op die registratie ook geen voorbehoud gemaakt omtrent de juistheid hiervan. Mitsdien verzet de Nederlandse openbare orde zich tegen wijziging van de in de GBA geregistreerde geslachtsnaam en geboortedatum van appellante en was er voor het college, gezien de dwingende formulering van artikel 37, tweede lid, van de Wet GBA, geen ruimte om op basis van de overgelegde documenten tot de door appellante gewenste wijziging over te gaan.
2.8.    Ten slotte betoogt appellante dat de rechtbank ten onrechte haar beroep op schending van artikel 8 van het EVRM heeft verworpen. Door de onjuiste vermelding van haar gegevens in de GBA kan zij niet in het huwelijk treden en daarmee wordt artikel 8 geschonden, aldus appellante.
2.9.    Dit betoog faalt. De oorzaak van het niet in het huwelijk kunnen treden door appellante is niet gelegen in de afwijzing van haar verzoek als bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA, maar in de onduidelijkheid omtrent de identiteit en nationaliteit van appellante. De besluitvorming aangaande huwelijksaangifte en huwelijksvoltrekking is bovendien niet een bevoegdheid van het college, maar van de ambtenaar van de burgerlijke stand.
2.10.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Klein
Voorzitter       ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007.
176-497.