200704284/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Thuishulp, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/681 van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2007 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 25 juli 2005 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) de bij besluit van 30 januari 2003 aan de Stichting Thuishulp (hierna: de stichting) verleende subsidie vastgesteld op € 199.047,00 en een bedrag van € 14.015,00 als teveel betaald voorschot van de stichting teruggevorderd.
Bij besluit van 22 december 2005 heeft de staatssecretaris het daartegen door de stichting gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 mei 2007, verzonden op 14 mei 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door de stichting ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2007, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te 's-Gravenhage, vergezeld door J. Visser, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A. Moesker, ambtenaar bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris, door het besluit van 25 juli 2005 dezelfde dag naar het vestigingsadres van de stichting te zenden, dat besluit op de juiste wijze heeft bekendgemaakt, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift gelet op de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Awb op 6 september 2005 is geëindigd en het bezwaarschrift, gedateerd 2 november 2005, derhalve te laat is ingediend. De rechtbank heeft voorts overwogen dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, op grond waarvan het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar moet worden geacht.
2.3. In hoger beroep betoogt de stichting dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 25 juli 2005 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dat de termijnoverschrijding bij het indienen van haar bezwaarschrift niet verschoonbaar is. Daartoe voert de stichting aan dat dat besluit naar haar vestigingsadres is verzonden, hoewel in haar aanvraag om subsidie en op haar briefpapier een postbusadres stond vermeld en de staatssecretaris eerder andere voor de stichting bestemde brieven ook naar die postbus heeft verzonden. Volgens de stichting is daarom de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift niet aangevangen. Indien de bezwaartermijn niettemin is gaan lopen, dan heeft de rechtbank miskend dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, aangezien op het vestigingsadres van de stichting ook de waterpolitie kantoor houdt en het besluit op dat adres in het verkeerde postvak terecht is gekomen. Zij heeft, kort nadat zij van het besluit van 25 juli 2005 alsnog op de hoogte was geraakt, daartegen meteen een bezwaarschrift ingediend, aldus de stichting.
2.3.1. In de brief waarbij de stichting zich voor de subsidieregeling heeft aangemeld, heeft zij uitsluitend het toenmalige vestigingsadres van de stichting als postadres opgegeven. Voorts stond op het aanvraagformulier - anders dan de stichting heeft gesteld - geen postbusadres van haar vermeld, maar slechts het vestigingsadres onder vermelding dat dat adres het postadres van de stichting was. Uit de stukken valt niet af te leiden dat de stichting, voorafgaande aan de verzending van het besluit van 25 juli 2005, aan de staatssecretaris uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt voor haar bestemde stukken op haar postbusadres te willen ontvangen. Dat de stichting, al dan niet onder de naam 'Home Works', in andere correspondentie met de staatssecretaris briefpapier heeft gebruikt waarop naast haar vestigingsadres ook haar postbus als post- en retouradres is vermeld en de staatssecretaris andere voor de stichting bestemde brieven naar die postbus heeft verzonden, brengt niet mee dat de staatssecretaris ook het besluit van 25 juli 2005 naar dat adres had behoren te verzenden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris, door het besluit aan het vestigingsadres van de stichting te verzenden, dat besluit op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt.
De bezwaartermijn is gaan lopen met ingang van 26 juli 2005, zijnde de dag na die waarop het besluit, naar niet in geschil is, is verzonden. Het bezwaarschrift is na afloop van die termijn ingediend. De omstandigheid dat op hetzelfde vestigingsadres als dat van de stichting ook de waterpolitie kantoor houdt en het besluit de stichting ondanks bezorging op het juiste adres niet voor het verstrijken van de bezwaartermijn heeft bereikt, is een omstandigheid die de stichting betreft en rechtvaardigt dat zij het nadelige gevolg van de termijnoverschrijding draagt. Zij had maatregelen kunnen nemen om problemen met de postontvangst op het vestigingsadres te voorkomen. Het feit dat de stichting korte tijd nadat zij van het besluit alsnog op de hoogte is geraakt daartegen een bezwaarschrift heeft ingediend, heeft de rechtbank op de voet van het voorgaande terecht voor rekening van de stichting gelaten. Het een en ander maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
Het betoog faalt derhalve.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Hazen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007