ECLI:NL:RVS:2007:BB9448

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700167/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 1e Herziening N201-zone vastgesteld door gemeenteraad Aalsmeer

Op 5 december 2007 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak in de zaak betreffende het bestemmingsplan "1e Herziening N201-zone" dat op 24 juni 2004 door de gemeenteraad van Aalsmeer was vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland had goedkeuring aan het plan onthouden, omdat de kennisgeving van het vastgestelde plan niet aan de wettelijke eisen voldeed. Na een herziening van het plan op 27 januari 2005, werd opnieuw goedkeuring gevraagd, maar dit werd op 23 augustus 2005 gedeeltelijk afgewezen. De Afdeling vernietigde op 11 oktober 2006 een eerder besluit van de verweerder en oordeelde dat het goedkeuringsbesluit niet in overeenstemming was met de wetgeving. In de zitting van 26 oktober 2007 werden de beroepen van verschillende appellanten behandeld, waarbij zij hun bezwaren tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan naar voren brachten. De Afdeling oordeelde dat de beroepen van appellant sub 1 en appellant sub 4 geheel gegrond waren, terwijl de beroepen van appellanten sub 2, sub 3 en sub 5 gedeeltelijk gegrond waren. De Afdeling vernietigde het besluit van het college van gedeputeerde staten voor zover het betrekking had op het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden N201 (VN201)", omdat dit al eerder onherroepelijk was goedgekeurd. De overige beroepen werden ongegrond verklaard. De provincie Noord-Holland werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

200700167/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3.    [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
4.    [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
5.    [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Aalsmeer het bestemmingsplan "1e Herziening N201-zone" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 januari 2005, kenmerk 2004-31129, aan het gehele plan goedkeuring onthouden, omdat terzake van de kennisgeving van het vastgestelde plan niet aan de wettelijke eisen was voldaan.
Bij besluit van 27 januari 2005 heeft de gemeenteraad van Aalsmeer het bestemmingsplan "1e Herziening N201-zone" opnieuw ongewijzigd vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 augustus 2005, kenmerk 2005-10170, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 11 oktober 2006, zaakno.
200508162/1, heeft de Afdeling dit besluit gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 november 2006, kenmerk 2006-62248, voor zover nodig, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 5 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2007, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2007, [appellanten sub 3] bij brief van 10 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2007, [appellant sub 4] bij brief van 12 januari 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 12 januari 2007, en [appellant sub 5] bij brief van 15 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 15 januari 2007, beroep ingesteld. [appellant sub 4] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 9 februari 2007 en [appellant sub 5] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 12 februari 2007.
Bij brief van 14 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4], verweerder en de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2007, waar [appellanten sub 2], bij monde van [gemachtigde], [appellanten sub 3], bij monde van [gemachtigde], [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. G.J.I.M. Seelen, advocaat te Leiden, [appellant sub 5], vertegenwoordigd door mr. I.J. Verbaan en verweerder, vertegenwoordigd door ing. P. Weevers, H.T. Kok, R. Verbeek en E. van Ommeren, ambtenaren van de provincie, en bijgestaan door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Ontvankelijkheid
2.2.    Het betoog van verweerder dat het bezwaar van [appellanten sub 3] met betrekking tot cumulatieve geluidhinder, dat is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden N201 (VN201)" niet-ontvankelijk zou zijn, faalt. Voormeld plandeel hebben zij in hun zienswijze en bedenkingen aan de orde gesteld. Uit de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), volgt dat beroep kan worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tijdig tegen het ontwerp-plan een zienswijze bij de gemeenteraad en tegen het vastgestelde plan bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten heeft ingebracht en hieruit volgt niet dat in beroep ten aanzien van reeds aangevochten onderdelen geen nieuwe bezwaren meer naar voren mogen worden gebracht. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellanten sub 3] geheel ontvankelijk.
Intrekking
2.3.    Ter zitting heeft [appellant sub 4] zijn beroepsgrond ten aanzien van de goedkeuring van de artikelen X-XIII van de planvoorschriften ingetrokken.
Plankaart
2.4.    De Afdeling stelt vast dat het besluit omtrent goedkeuring, gelet op de redactie van het dictum, ten onrechte tevens betrekking heeft op een plandeel met de bestemming "Verkeerdoeleinden N201 (VN201)" waaraan de Afdeling bij voormelde uitspraak van 11 oktober 2006 goedkeuring had onthouden. Nu aan dit plandeel reeds onherroepelijk goedkeuring was onthouden, leidt het bestreden besluit in zoverre tot rechtsonzekerheid omtrent de status van dit plandeel.
Deze rechtsonzekerheid wordt in dit geval versterkt door het feit dat van de door verweerder gewaarmerkte plankaart verschillende versies bestaan waarop van elkaar afwijkende rode belijning voorkomt. Verweerder heeft in dit verband erkend dat er een kaart ter inzage heeft gelegen, waarop de rode belijning van voormeld plandeel ontbrak, als gevolg waarvan de schijn werd gewekt dat hieraan goedkeuring was verleend. Dit heeft tot gevolg gehad dat de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] zich geheel en de beroepen van de overige appellanten zich gedeeltelijk richten tegen een plandeel, waarvoor ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) door de gemeenteraad nog een bestemmingsplan zal moeten worden vastgesteld. In het kader van dat bestemmingsplan kunnen onder meer de bezwaren ten aanzien van de ontsluiting op de Legmeerdijk en de geluidhinder bij woningen gelegen aan dit deel van het tracé van de omgelegde N201, aan de orde komen.
Toetsingskader
2.5.    Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het plan
2.6.    Het bestemmingsplan betreft een herziening van het bestemmingsplan "N201-zone" en heeft betrekking op het tracé van de omgelegde N201, voor zover dat is gelegen in de gemeente Aalsmeer.
Luchtkwaliteit
2.7.    [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] betogen dat uit onder meer het onderzoek "Onderzoek toekomstige verkeersstructuur" van 20 juli 2006 volgt dat verweerder zijn standpunt dat de realisering van de omlegging van de N201 leidt tot een verbetering van de luchtkwaliteit als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder b, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) niet meer kan handhaven. Zij zijn van mening dat voormeld onderzoek, dat betrekking heeft op de zogeheten knip en Noordvork, zodanige nieuwe feiten dan wel veranderde omstandigheden met zich brengt dat ten opzichte van voormelde uitspraak van 11 oktober 2006 ten aanzien van de luchtkwaliteit een andersluidend oordeel noodzakelijk is.
2.7.1.    In voormelde uitspraak heeft de Afdeling ten aanzien van de luchtkwaliteit, voor zover hier van belang, als volgt overwogen:
"Gelet op de Realisatieovereenkomst is voorts voldoende aannemelijk dat de gestelde halvering van de verkeersintensiteit op de bestaande N201 daadwerkelijk zal worden gerealiseerd. Ter zitting is door de gemeenteraad toegelicht dat herinrichting van de bestaande weg direct nadat de omlegging is verwezenlijkt ter hand zal worden genomen en dat naast de maatregelen genoemd in de Realisatieovereenkomst zal worden voorzien in een zogeheten 'knip'. Voor zover in verband met deze afsluiting van de bestaande N201 sprake zou zijn van de aanleg van de zogeheten Noordvork, overweegt de Afdeling dat dit nog niet concreet is en dat daarover nog geen planologische besluitvorming heeft plaatsgevonden, zodat verweerder daarmee in dit geval geen rekening heeft behoeven te houden. Gelet op het vorenstaande en gelet op de voorgenomen maatregelen in de verschillende luchtkwaliteitplannen waarmee in het TNO-rapport geen rekening is gehouden, heeft verweerder er op grond van de uitkomsten van dit rapport in redelijkheid van uit kunnen gaan dat na realisering van de nieuwe N201 minder adressen zullen worden blootgesteld aan overschrijding van de maatgevende grenswaarden. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder de relevante factoren heeft onderzocht en heeft gewogen. Verweerder heeft daarbij in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de afname van het aantal adressen waar de maatgevende grenswaarden worden overschreden dan aan de toename van het aantal hectaren waar een nieuwe overschrijding ontstaat, nu daar veel minder personen aan de nieuwe overschrijdingen worden blootgesteld dan het aantal personen dat in de kern van Aalsmeer langs het bestaande tracé van overschrijdingen verschoond zal blijven. Daarbij heeft te gelden dat ook indien de absolute uitstoot van luchtverontreinigende stoffen toeneemt, door een betere spreiding van de concentraties sprake kan zijn van een verbetering van de luchtkwaliteit. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder er op basis van het TNO-rapport van mogen uitgaan dat realisering van de omlegging van de N201 leidt tot een verbetering van de luchtkwaliteit als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder b, van het Besluit luchtkwaliteit 2005. Aldus kon verweerder zijn bevoegdheid om ingevolge artikel 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te beslissen omtrent de goedkeuring van de bestemming "Verkeersdoeleinden N201 (VN201)" in afwijking van artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 uitoefenen."
2.7.2.    De Afdeling stelt voorop dat het onderhavige bestemmingsplan niet voorziet in de zogeheten knip en Noordvork en deze staan derhalve als zodanig in deze procedure niet ter beoordeling. Voor de realisering van de zogeheten knip zullen verkeersmaatregelen moeten worden getroffen en ten behoeve van de mogelijke aanleg van de Noordvork zal nadere planologische besluitvorming moeten plaatsvinden. De Noordvork en de gevolgen hiervan voor de luchtkwaliteit zullen bij desbetreffend besluit ten volle aan de orde kunnen komen. Ten tijde van het bestreden besluit had er ten behoeve van de mogelijke aanleg van de Noordvork, net als bij het besluit omtrent goedkeuring van 23 augustus 2005, geen planologische besluitvorming plaatsgevonden en was deze niet zodanig concreet, dat verweerder de Noordvork en de mogelijke gevolgen hiervan bij zijn besluit had moeten betrekken.
Voor zover [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] betogen dat de toename van het aantal inwoners en arbeidsplaatsen in Aalsmeer groter is dan de toename waarvan in het bovenbedoelde TNO-rapport is uitgegaan, overweegt de Afdeling dat in dit rapport rekening is gehouden met het voorziene bedrijventerrein "Greenpark" en woningbouw ten noorden van dit bedrijventerrein. Indien mogelijke andere dan voormelde ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben dat het aantal inwoners dan wel het aantal arbeidsplaatsen zodanig zal toenemen dat dit negatieve gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient dit in beginsel aan de orde worden gesteld in de procedures omtrent de plannen die voorzien in deze ruimtelijke ontwikkelingen. Nu ten aanzien hiervan niet is gebleken dat ten tijde van het bestreden besluit planologische besluitvorming heeft plaatsgevonden en deze niet zodanig concreet zijn dat verweerder deze bij zijn besluit had moeten betrekken, heeft hij zijn besluit mogen baseren op voormeld TNO-rapport.
2.7.3.    Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die ten aanzien van de luchtkwaliteit thans een andersluidend oordeel zouden rechtvaardigen ten opzichte van voormelde uitspraak van 11 oktober 2006 en heeft verweerder terecht zijn standpunt gehandhaafd dat de realisering van de omlegging van de N201 leidt tot een verbetering van de luchtkwaliteit als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005.
Geluidhinder
2.8.    [appellanten sub 3] en [appellant sub 5] voeren aan dat niet is voldaan aan voormelde uitspraak van de Afdeling van 11 oktober 2006, aangezien het onderzoek naar de cumulatieve geluidhinder als bedoeld in artikel 157, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) volgens hen gebreken vertoont.
2.8.1.    In voormelde uitspraak heeft de Afdeling ten aanzien van geluidhinder, voor zover hier van belang, als volgt overwogen:
"In genoemde uitspraken van 7 september 2005 en 4 januari 2006 heeft de Afdeling overwogen dat aan de twee akoestische onderzoeken van 24 maart 2003, aangevuld op 13 augustus 2003, en van 16 april 2004, gebreken kleven en dat op grond van deze onderzoeken niet kan worden beoordeeld of al dan niet sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting van de desbetreffende woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4]. Hieruit volgt dat dit op grond van deze onderzoeken ook thans in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet kan worden beoordeeld. Hetzelfde geldt voor de woning van [appellant sub 5], nu de geluidbelasting op de gevel van zijn woning ook is berekend in het onderzoek van 16 april 2004. Anders dan ter zitting namens de gemeenteraad betoogd, is artikel 157, eerste lid, van de Wgh, niet alleen van toepassing bij het vaststellen van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, maar bij elk geval waarin afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh van toepassing is op woningen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidzones as genoemd in artikel 157, eerste lid, van de Wgh. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid."
2.8.2.    In het aangepaste advies "Cumulatietoets" van 23 november 2006 staat onder meer dat voor de berekening van de cumulatie van geluidbronnen is gekozen voor de algemeen geaccepteerde methode Miedema. Uit de berekeningen is gebleken dat het vliegverkeer hoofdzakelijk bepalend is voor de milieukwaliteitsmaat en dat deze vanwege de reconstructie van de N201 niet wijzigt ten opzichte van de autonome situatie, aldus het advies.
2.8.3.    Ten aanzien van de algemene bezwaren tegen de gehanteerde methode Miedema om de cumulatieve geluidhinder, als bedoeld in artikel 157, eerste lid, van de Wgh, vast te stellen, overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 22 augustus 2007, zaakno.
200700202/1, dat deze methode om cumulatie van geluidbronnen bij de besluitvorming te betrekken niet onjuist wordt geacht. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding daar thans anders over te oordelen. Daarbij betrekt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat de luchthaven Schiphol dient te worden aangemerkt als een vliegveld dat gebruikt wordt door straaljagers, sportvliegtuigen en helikopters, en derhalve een geluidsbron met een sterk wisselend karakter zou zijn als bedoeld in de Handreiking cumulatie en saldobenadering geluid, waarbij voormelde methode niet geschikt zou zijn.
Het betoog van [appellanten sub 3] dat de gehanteerde methode onjuist is toegepast omdat in dit geval het luidste dagdeel niet als basis van de berekening van de zogenoemde milieukwaliteitsmaat had mogen worden genomen, faalt. Dat Schiphol tussen 23.00 en 7.00 geen gebruik maakt van de Aalsmeerbaan en dat gedurende deze uren juist het geluid van de voorziene N201 extra waarneembaar zal zijn, brengt, anders dan appellanten betogen, niet met zich dat de milieukwaliteitsmaat juist dan zal verslechteren, aangezien in deze uren logischerwijs geen sprake zal zijn van cumulatie van het geluid van de omgelegde N201 met dat van het vliegverkeer van Schiphol op de Aalsmeerbaan.
Conclusie
2.9.    Gelet op het in 2.4. overwogene zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] geheel gegrond en de beroepen van [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 5] gedeeltelijk gegrond en dient het bestreden besluit wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel te worden vernietigd, voor zover daarbij is besloten omtrent de goedkeuring ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden N201 (VN201)" waarvan ten tijde van het nemen van dit besluit reeds onherroepelijk was beslist, zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart. Voor het overige zijn de beroepen van [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 5] ongegrond.
Proceskosten
2.10.    Verweerder dient ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 5] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] geheel en de beroepen van [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 5] gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 28 november 2006, kenmerk 2006-62248, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden N201 (VN201)", zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III.    verklaart de beroepen van [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 5] voor het overige ongegrond;
IV.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van de bij [appellant sub 4] en [appellant sub 5] in verband met de behandeling van hun beroepen opgekomen proceskosten: € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) voor [appellant sub 4] en € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) voor [appellant sub 5], welke bedragen geheel zijn toe te rekenen aan door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand; de bedragen dienen door de provincie Noord-Holland aan voormelde appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht (€ 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellant sub 1], € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellanten sub 2], € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellanten sub 3], € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellant sub 4] en € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [appellant sub 5]) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra     w.g. Kegge
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007
459.
plankaart