ECLI:NL:RVS:2007:BB9447

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707655/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving waterkering door waterschap Wetterskip Fryslân

Op 29 november 2007 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, wonend te [woonplaats], een verzoek om handhaving indiende tegen het dagelijks bestuur van het waterschap Wetterskip Fryslân. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing door het dagelijks bestuur op 24 april 2007, waarin werd geweigerd handhavend op te treden tegen het ontbreken van een oeverbeschoeiing langs de gronden van verzoeker aan het Van Panhuyskanaal. Verzoeker stelde dat deze situatie in strijd was met artikel 7 van de Keur Wetterskip Fryslân, dat het waterschap verplicht om waterkeringen in stand te houden.

Het dagelijks bestuur erkende de overtreding, maar gaf aan dat er in Fryslân 1600 kilometer oever is die niet voldoet aan de eisen van de legger. De uitvoering van de noodzakelijke werkzaamheden zou pas in 2016 voltooid zijn, waardoor het herstel van de oever langs de gronden van verzoeker een lage prioriteit kreeg. Verzoeker verzocht de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening, zodat het dagelijks bestuur onmiddellijk zou moeten handhaven.

De Voorzitter heeft de zaak op 22 november 2007 behandeld en geconcludeerd dat, hoewel de termijn voor handhaving lang is, er geen onomkeerbaar verlies van grond zal optreden. De Voorzitter oordeelde dat het dagelijks bestuur een zekere prioritering mag aanhouden en dat het verzoek om handhaving niet voor inwilliging in aanmerking komt. De beslissing om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen werd op 29 november 2007 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200707655/2.
Datum uitspraak: 29 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/2188 en 07/2063 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 12 oktober 2007 in het geding tussen:
verzoeker
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Wetterskip Fryslân.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2007 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Wetterskip Fryslân (hierna: het dagelijks bestuur) het verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden afgewezen.
Bij besluit van 29 augustus 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2007, verzonden op 16 oktober 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2007, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. B. Hamburger, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H. de Roode en R.G.M. Dümmer, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    [verzoeker] heeft het dagelijks bestuur bij brief van 26 maart 2007 verzocht om handhavend op te treden tegen het ontbreken van een oeverbeschoeiing langs een deel van zijn gronden aan het Van Panhuyskanaal, waardoor deze oever afkalft. Deze situatie is volgens hem in strijd met artikel 7 van de Keur Wetterskip Fryslân op grond waarvan het waterschap verplicht is waterkeringen in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie van de waterkering.
2.2.1.    Het dagelijks bestuur erkent de gestelde overtreding en het daardoor opgetreden verlies van grond. Volgens het dagelijks bestuur is er echter 1600 kilometer oever in de provincie Fryslân die niet voldoet aan het in de legger bepaalde. In overleg met de provincie Fryslân heeft het dagelijks bestuur bepaald dat de uitvoering van de werkzaamheden die moeten worden verricht om alle oevers weer in overeenstemming met het bepaalde in de legger te brengen, in 2016 voltooid zal zijn. Aan deze spreiding over een groot aantal jaren liggen met name financiële aspecten ten grondslag. Aan de hand van een prioriteitenstelsel is bepaald in welke volgorde de oevers moeten worden hersteld. Het herstel van de oever langs de gronden van [verzoeker] heeft op grond van dit stelsel lage prioriteit gekregen. Gelet daarop heeft het dagelijks bestuur het verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden afgewezen.
2.2.2.    [verzoeker] heeft verzocht om het dagelijks bestuur bij wijze van voorlopige voorziening op te dragen onmiddellijk over te gaan tot handhaving.
2.3.    Gelet op de lage prioriteit die het dagelijks bestuur op grond van het door hem gehanteerde stelsel aan het herstel van de oever langs de gronden van [verzoeker] heeft toegekend, mag, zoals ter zitting van de zijde van het dagelijks bestuur is bevestigd, worden verwacht dat deze oever aan het einde van de periode van werkzaamheden in overeenstemming met het bepaalde in de legger zal worden gebracht. Dit betekent dat [verzoeker] vanaf het indienen van zijn verzoek om handhaving, nog ongeveer acht jaar moet wachten totdat handhavend wordt opgetreden. De Voorzitter sluit bepaald niet uit dat de Afdeling een dergelijke termijn niet aanvaardbaar acht en dat de uitspraak van de voorzieningenrechter en het besluit op bezwaar in hoger beroep om die reden niet in stand zullen blijven. De Voorzitter acht een zekere prioritering in de gegeven situatie echter niet op voorhand onrechtmatig, maar laat het oordeel daarover aan de Afdeling.
Gelet daarop en in aanmerking genomen dat, zoals ter zitting van de zijde van [verzoeker] is bevestigd, geen onomkeerbaar verlies van grond zal optreden, komt het verzoek van [verzoeker] om het dagelijks bestuur bij wijze van voorlopige voorziening op te dragen onmiddellijk over te gaan tot handhaving, niet voor inwilliging in aanmerking.
2.4.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump     w.g. Rop
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007
417.