200701729/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06 / 6604 en 07 / 108 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 25 januari 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort.
Bij brief van 18 januari 2006, verzonden 24 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort (hierna: het college) appellant ervan in kennis gesteld dat aan [vergunninghouder] op 2 december 2005 van rechtswege een bouwvergunning tweede fase is verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel ter plaatse bekend als [locatie] te Zandvoort (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 juni 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2007, verzonden op 26 januari 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het besluit van 2 december 2005 geschorst en bepaald dat het college binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 april 2007 heeft vergunninghouder, die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen gezonden.
Bij brief van 3 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Bij besluit van 25 juli 2007 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 december 2005 gegrond verklaard voor zover een beoordeling van het bouwplan aan de constructieve eisen van het Bouwbesluit 2003 ten onrechte achterwege is gelaten en onder aanvoering van een nadere motivering het besluit van 2 december 2005 in stand gelaten.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft appellant een reactie ingediend op het besluit van 25 juli 2007.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2007, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. drs. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk, en het college vertegenwoordigd door J. Pach en ing. M.J. Blok, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is vergunninghouder gehoord, vertegenwoordigd door mr. B.A. Wille, advocaat te Alphen aan de Rijn.
2.1. Op 23 oktober 2003 is aan vergunninghouder een bouwvergunning eerste fase verleend voor de uitbreiding van de woning op het perceel. Daarna zijn revisietekeningen, gedateerd 11 oktober 2004, bij het college ingediend. Het door appellant op 10 oktober 2005 gemaakte bezwaar tegen de verlening van de bouwvergunning eerste fase is bij besluit van 24 november 2005 niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft daartegen geen beroep ingesteld.
2.2. Op 21 oktober 2005 is de aanvraag voor een bouwvergunning tweede fase bij het college ingediend. Deze bouwvergunning is op 2 december 2005 van rechtswege verleend. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 7 juni 2006 ongegrond verklaard.
2.3. Appellant komt in hoger beroep uitsluitend op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de ingediende wijzigingen van het bouwplan terecht als wijzigingen van ondergeschikte aard zijn aangemerkt en dat het bouwplan als gevolg daarvan geen wezenlijke veranderingen heeft ondergaan, zodat geen sprake is van een nieuwe bouwaanvraag. Appellant bestrijdt dat sprake is van wijzigingen van ondergeschikte aard. Van een vergunningvrije aanpassing is volgens hem geen sprake en vergunninghouder had opnieuw een bouwvergunning eerste fase dienen aan te vragen.
2.3.1. Voorop staat dat het college behoort te beslissen op de aanvraag om bouwvergunning zoals deze is ingediend. Dit neemt niet weg dat het bouwplan na indiening, indien er beletselen zijn voor vergunningverlening, binnen bepaalde marges kan worden bijgesteld. Het moet dan gaan om wijzigingen op ondergeschikte punten.
Uit de stukken is gebleken dat de wijzigingen die na de verlening van de bouwvergunning eerste fase zijn ingediend, betrekking hebben op de buiten/achtergevel van de woning, die verder van de erfgrens is gesitueerd en voorts op de dakconstructie en het dakoverstek. Hierdoor is een inloopkast op de eerste verdieping verkleind. Anders dan appellant betoogt betreffen deze veranderingen, gelet op hun omvang in verhouding tot de omvang van het bouwplan waarvoor de vergunning is verleend, een wijziging van ondergeschikte aard. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het bouwplan zowel met betrekking tot de constructie van de woning, als in stedenbouwkundig opzicht geen wezenlijke wijziging heeft ondergaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de revisietekeningen onderdeel uitmaakten van de verleende vergunning eerste fase die inmiddels onherroepelijk was.
2.3.2. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.4. Bij besluit van 25 juli 2007, heeft het college opnieuw beslist op het door appellant gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen, wordt het hoger beroep van appellant, gelet op artikel 6:24, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:18 en 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.5. Ingevolge artikel 56a, derde lid, van de Woningwet (hierna:Ww) mag de bouwvergunning tweede fase slechts en moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel a of b, van die wet van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid niet van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
2.5.1. Bij het besluit van 25 juli 2007 heeft het college het besluit van 2 december 2005 in stand gelaten. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat Pieters Bouwtechniek te Haarlem in opdracht van de gemeente de constructie van het bouwplan in hoofdlijnen heeft getoetst en akkoord bevonden, zoals neergelegd in een rapport. Op basis van dit rapport heeft het college aangenomen dat aan de vereisten van het Bouwbesluit 2003 is voldaan.
2.5.2. Appellant betoogt dat uit het rapport van Pieters Bouwtechniek niet naar voren komt dat de sterkte van de bouwconstructie is getoetst en dat het college dit gebrek niet kon herstellen door aan de bouwvergunning de voorwaarde te verbinden dat vergunninghouder alvorens met de bouwwerkzaamheden te beginnen, gedetailleerde tekeningen en/of berekeningen van de constructie van het bouwwerk dient te verstrekken en dat deze door het college goedgekeurd moeten zijn.
Dit betoog faalt. De enkele omstandigheid dat het college deze voorwaarde aan de vergunning heeft verbonden betekent niet dat het college op basis van het rapport van Pieters Bouwtechniek er niet van uit mocht gaan dat op hoofdlijnen aan de in het Bouwbesluit 2003 gestelde technische eisen was voldaan. De weigeringsgrond van artikel 56a, derde lid, van de Ww, gelezen in samenhang met artikel 44, eerste lid, onderdeel a en b, doet zich derhalve niet voor, zodat de bouwvergunning tweede fase terecht in stand is gelaten.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort van 25 juli 2007 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007