200705057/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1215 van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2007 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum.
Bij besluit van 23 mei 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) de aanvraag van [appellant] om bouwvergunning voor het plaatsen van een dakkapel op het rechter dakvlak van het gebouw op het perceel [locatie] te Amsterdam afgewezen.
Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2007, verzonden op 10 juli 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2007, waar [appellant], in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.M. Ocko, werkzaam bij het stadsdeel Amsterdam-Centrum, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 28 augustus 1997 is door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten (dakterras) van het gebouw [locatie] met bestemming daarvan tot drie woningen.
Bij brief van 18 november 1999 heeft [appellant] aan een inspecteur van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de Dienst Binnenstad Amsterdam ter informatie drie stel ten opzichte van de verleende bouwvergunning aangepaste tekeningen betrekking hebbend op een toe te voegen dakkapel toegezonden, waarbij is vermeld dat er zonder tegenbericht vanuit wordt gegaan dat het plan overeenkomstig deze aangepaste tekeningen kan worden aanbesteed.
2.2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat aan hem naar aanleiding van zijn brief van 18 november 1999 een gewijzigde bouwvergunning is verleend, faalt nu de stelling waarop dit betoog berust niet aannemelijk is gemaakt. De enkele stelling van [appellant] dat hij de aangepaste tekeningen van de desbetreffende inspecteur gestempeld retour heeft ontvangen, is daartoe onvoldoende. Uit een interne notitie van 11 januari 2000 van de Dienst Binnenstad Amsterdam blijkt immers, dat geen medewerking kan worden verleend aan de door [appellant] gevraagde wijziging van de bouwvergunning, omdat deze tot een vergroting zou leiden. Het feit dat dit niet aan hem kenbaar is gemaakt is onzorgvuldig, maar betekent niet dat hij, als architect, er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een gewijzigde bouwvergunning was verleend. Evenmin betekent dit, anders dan [appellant] betoogt, dat van rechtswege een gewijzigde bouwvergunning is verleend, omdat de brief van 18 november 1999 met de daarbij gevoegde tekeningen niet kan worden aangemerkt als aanvraag om het verlenen van een bouwvergunning in de zin van de Woningwet.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de volgens hem onzorgvuldige wijze waarop het dagelijks bestuur de door hem op 18 november 1999 ingediende wijziging van de bouwtekening behorend bij de aan hem op 28 augustus 1997 verleende bouwvergunning heeft behandeld. Deze onzorgvuldige behandeling had de rechtbank volgens hem moeten leiden tot de conclusie dat de voor deze wijziging alsnog ingediende aanvraag om bouwvergunning, ten onrechte is geweigerd.
2.3.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet, tenzij het college van burgemeester en wethouders van oordeel is dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
2.3.2. Het standpunt van het dagelijks bestuur dat het bouwwerk waarvoor [appellant] vergunning heeft aangevraagd in strijd is met de redelijke eisen van welstand, is in beroep noch in hoger beroep gemotiveerd bestreden. Gelet daarop vat de Afdeling het betoog van [appellant] aldus op dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur de bouwvergunning ondanks strijd met de redelijke eisen van welstand had moeten verlenen vanwege de, volgens hem, onzorgvuldige wijze waarop het dagelijks bestuur zijn aanvraag tot wijziging van de bouwvergunning heeft behandeld.
Dit betoog faalt. De door [appellant] gestelde omstandigheden waaruit zou blijken van een onzorgvuldige behandeling van zijn aanvraag tot wijziging van de bouwvergunning, wat daar verder ook van zij, kunnen niet als redenen worden aangemerkt op grond waarvan het dagelijks bestuur was gehouden om de gevraagde vergunning ondanks strijd met de redelijke eisen van welstand te verlenen. Daarbij is mede van belang dat, zoals vermeld in het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten, het gebouw aan de [locatie], waarop de aanvraag betrekking heeft, deel uitmaakt van het beschermd stadsgezicht 'Amsterdam binnen de Singelgracht'.
De rechtbank heeft in de door [appellant] gestelde omstandigheden dan ook terecht geen aanleiding gezien tot vernietiging van het bij haar bestreden besluit en herroeping van het besluit tot afwijzing van de aanvraag om bouwvergunning.
2.4. Het verzoek van [appellant] om vast te stellen dat geen bestuursdwang mag worden toegepast, moet worden afgewezen.
Het besluit tot toepassing van bestuursdwang stond in beroep bij de rechtbank niet ter beoordeling en kan daarom in hoger beroep evenmin aan de orde komen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Rop
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007