ECLI:NL:RVS:2007:BB9429

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702124/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor steiger in de Amstel door Belangenvereniging Weesperzijdestrook

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Belangenvereniging Weesperzijdestrook tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een bouwvergunning voor een steiger in de Amstel. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer had op 14 april 2005 de aanvraag afgewezen, waarna de Belangenvereniging bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 6 december 2005. De rechtbank Amsterdam verklaarde op 9 februari 2007 het beroep van de Belangenvereniging tegen deze afwijzing ook ongegrond. Hierop heeft de Belangenvereniging hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waar zij betoogde dat de steiger niet in strijd is met de bestemmingsplanvoorschriften.

De Raad van State heeft de zaak op 5 december 2007 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het gebruik van de steiger in strijd was met artikel 12, derde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften. De Afdeling concludeerde dat het beoogde gebruik van de steiger als aanmeerplaats voor pleziervaartuigen en vaartuigen voor openbaar vervoer en goederenvervoer niet als verboden gebruik kan worden aangemerkt. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond.

De Raad van State herroept het besluit van het dagelijks bestuur en verklaart dat de bouwvergunning op grond van de overschrijding van de beslistermijn van rechtswege is verleend. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de Belangenvereniging, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep zijn gemaakt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2007.

Uitspraak

200702124/1.
Datum uitspraak: 5 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Belangenvereniging Weesperzijdestrook, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in de zaken nrs. 05/3881, 05/5737, 06/344 en 06/347 van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2007 in het geding tussen:
appellante
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer (hierna: het dagelijks bestuur) de aanvraag van de Belangenvereniging Weesperzijdestrook (hierna: de Belangenvereniging) om bouwvergunning voor de bouw van een steiger (hierna: de steiger) in de Amstel tegenover de Graaf Florisstraat, tussen Weesperzijde 1068 en 1070, afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2005 heeft het dagelijks bestuur het door de Belangenvereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 februari 2007, verzonden op 13 februari 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door de Belangenvereniging ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belangenvereniging bij brief bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2007, waar de Belangenvereniging, vertegenwoordigd door mr. P. Nicolaï, advocaat te Amsterdam, het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.F.M. Heijsen, werkzaam voor het dagelijks bestuur, en [partij], zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De Belangenvereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de steiger in strijd is met artikel 12, derde lid, van de ter plaatse van kracht zijnde bestemmingsplanvoorschriften.
2.1.1.    De gronden waarop de aanvraag betrekking heeft zijn in het bestemmingsplan "Weesperzijdestrook" bestemd als "Vaarwater" met de nadere aanduiding 'ligplaatsen voor woonschepen'.
In artikel 12, eerste lid, van de voorschriften van dit bestemmingsplan is bepaald dat de gronden op de kaart bestemd voor "Vaarwater" zijn aangewezen voor vaarwater en afwateringskanalen.
In het tweede lid is bepaald dat op de in lid 1 genoemde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de daar genoemde doeleinden mogen worden gebouwd.
In het derde lid is bepaald dat als verboden gebruik, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de voorschriften, wordt aangemerkt het gebruik van de in lid 1 bedoelde gronden als ligplaats voor woonschepen en woonarken, bedrijfsschepen en bedrijfsarken en pleziervaartuigen.
In het vierde lid is bepaald dat in afwijking van het bepaalde in de leden 1, 2 en 3, de gronden welke op de kaart nader zijn aangeduid als 'ligplaats voor woonschepen en woonarken' overeenkomstig deze aanduiding mogen worden bebouwd en gebruikt.
2.1.2.    Het betoog van de Belangenvereniging slaagt. Zij beoogt de steiger te gebruiken als aanmeerplaats voor pleziervaartuigen en vaartuigen voor openbaar vervoer en goederenvervoer. Dit bouwwerk staat daarmee als zodanig ten dienste aan het gebruik van de gronden als vaarwater.
Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat het door de Belangenvereniging beoogde gebruik van de steiger geen verboden gebruik is in de zin van artikel 12, derde lid, van de planvoorschriften. Het in dat lid gebruikte begrip 'ligplaats', is in de planvoorschriften niet gedefinieerd.
Gelet op de redactie van de bepaling en op het algemeen spraakgebruik, moet het begrip ligplaats in het kader van deze bepaling, zoals ook in het vierde lid, worden opgevat als plaats om een vaartuig voor langere tijd aan te leggen en daarmee worden onderscheiden van het door de Belangenvereniging voorgestane gebruik van de steiger als aanmeerplaats voor komende en gaande pleziervaartuigen en bedrijfsschepen. Bij deze uitleg is in aanmerking genomen dat het dagelijks bestuur voornemens is om langs de Amstel zelf aanmeerplaatsen voor pleziervaartuigen aan te leggen en ter zitting heeft bevestigd dat dit voornemen niet op het bepaalde in het derde lid afstuit.
Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarin het beroep van de Belangenvereniging tegen het besluit op bezwaar tegen de weigering van de bouwvergunning voor de steiger ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.2.    Het betoog van de Belangenvereniging dat de steiger niet in strijd is met artikel 12 van het bestemmingsplan, slaagt. Anders dan het dagelijks bestuur veronderstelt, is de steiger niet in strijd met het bepaalde in het vierde lid. Op de gronden met de nadere aanduiding 'ligplaats voor woonschepen en woonarken' zijn op grond van dit vierde lid gebruik van gronden en daaraan ten dienste staande bouwwerken toegestaan die op grond van de eerste drie leden niet zijn toegestaan. Er is geen grond voor het oordeel dat deze aanduiding ertoe strekt dat de bestemming "Vaarwater" komt te vervallen en de nadere aanduiding in plaats daarvan een zelfstandige bestemming op de aangewezen gronden legt. De nadere aanduiding houdt daarom een uitbreiding van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in en betekent niet dat daarmee de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden die ter plaatse op grond van de eerste drie leden bestaan, teniet worden gedaan en deze gronden slechts overeenkomstig deze nadere aanduiding mogen worden bebouwd en gebruikt.
2.3.    De Afdeling zal het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren, het besluit op bezwaar wegens strijd met artikel 44, eerste lid, van de Woningwet vernietigen en het besluit tot afwijzing van de aanvraag herroepen.
Nu op de op 29 juni 2004 bij het dagelijks bestuur ingekomen aanvraag om bouwvergunning eerst op 14 april 2005 een besluit is genomen, is de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet gestelde beslistermijn overschreden en is de bouwvergunning op grond van het vierde lid van dit artikel van rechtswege verleend, zodat het dagelijks bestuur onbevoegd is een nieuw besluit op de aanvraag te nemen.
2.4.    Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten van de Belangenvereniging te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2007 in de zaken nrs. 05/3881, 05/5737, 06/344 en 06/347 voor zover daarin het beroep van de Belangenvereniging tegen het besluit op bezwaar tegen de weigering van de bouwvergunning voor de steiger ongegrond is verklaard;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van 6 december 2005, kenmerk 2005-38233;
V.    herroept het besluit van het dagelijks bestuur van 14 april 2005, kenmerk BA 04/2004/3513 PAD;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.    veroordeelt het dagelijks bestuur tot vergoeding van bij de Belangenvereniging in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 988,46 (zegge: negenhonderdachtentachtig euro en zesenveertig cent), waarvan een bedrag van € 966,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer aan de Belangenvereniging onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII.    gelast dat het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer aan de Belangenvereniging het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 706,00 (zegge: zevenhonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens     w.g. Rop
Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007
417.