ECLI:NL:RVS:2007:BB9418

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705824/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting na lange periode

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling was in vreemdelingenbewaring gesteld op 24 juli 2007, maar de rechtbank had deze maatregel op 9 augustus 2007 opgeheven, omdat er geen zicht op uitzetting zou zijn. De staatssecretaris van Justitie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State oordeelt dat er sprake is van een lange periode van anderhalf jaar en twee weken tussen de laatste opheffing van de eerdere vreemdelingenbewaring en de huidige maatregel. De rechtbank had volgens de staatssecretaris ten onrechte de individuele situatie van de vreemdeling betrokken bij de beoordeling van het zicht op uitzetting. De staatssecretaris stelt dat de vreemdeling, ondanks haar inspanningen om terug te keren naar haar land van herkomst, niet kan worden vrijgesteld van de verplichting om actief mee te werken aan haar uitzetting. De Raad van State oordeelt dat de grief van de staatssecretaris slaagt en verklaart het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard. De Raad van State wijst ook het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

200705824/1.
Datum uitspraak: 27 november 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/29934 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 9 augustus 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2007 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 augustus 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en haar schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De enige grief van de staatssecretaris is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat, gezien het tijdsverloop van anderhalf jaar en de individuele situatie van de vreemdeling, sinds de opheffing van de vorige inbewaringstelling niet een zodanig lange periode is verstreken dat geen, voor de beoordeling van het zicht op uitzetting in de huidige procedure, relevante samenhang met de reden van opheffing van de vorige inbewaringstelling meer bestaat, en dat derhalve onderzocht dient te worden of sprake is van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zicht op uitzetting thans niet ontbreekt. Daarmee heeft zij miskend dat sinds de opheffing van de eerdere bewaring wel een zodanig lange periode is verstreken dat voor een dergelijk onderzoek geen aanleiding bestaat.
Bij de beoordeling of sprake is van een lange periode als hiervoor bedoeld, heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris voorts ten onrechte de individuele situatie van de vreemdeling betrokken. Voor zover zij hiermee heeft gedoeld op de omstandigheid dat de vreemdeling onweersproken heeft gesteld dat zij meermalen in bewaring is gesteld en zich tevergeefs heeft ingespannen om zelfstandig naar haar land van herkomst terug te keren, heeft de rechtbank miskend dat deze omstandigheid niet zo bijzonder is dat een voor de beoordeling van het zicht op uitzetting relevante samenhang met de reden van opheffing van de vorige bewaring dient te worden aangenomen. Op alle onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen rust immers de rechtsplicht het land te verlaten en actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van de voor vertrek benodigde documenten, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Niet in geschil is dat de vorige inbewaringstelling van de vreemdeling bij besluit van 10 januari 2006, met ingang van 11 januari 2006, is opgeheven wegens het ontbreken van zicht op uitzetting en dat de maatregel van bewaring die haar op 5 maart 2003 is opgelegd, op 3 december 2003 eveneens om deze reden is opgeheven.
2.1.2. De rechtbank dient, in het kader van de beoordeling van het nieuwe besluit tot inbewaringstelling, te beoordelen of ten tijde van het opleggen van de nieuwe maatregel sprake is van aanknopingspunten die leiden tot het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn thans niet ontbreekt.
Zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2006 in zaak nr. 200606370/1 (JV 2006/449) is er geen aanleiding om op die wijze de reden voor opheffing van de eerdere bewaring bij de beoordeling van het zicht op uitzetting te betrekken, indien sinds het tijdstip van de opheffing van die eerdere bewaring een zodanig lange periode is verstreken dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de feiten of omstandigheden die eerder grond vormden voor het oordeel dat het zicht op uitzetting ontbrak, ten tijde van het opnieuw opleggen van de maatregel van bewaring hun betekenis hebben verloren.
2.1.3. Gezien het tijdsverloop van anderhalf jaar en twee weken tussen de laatste opheffing van de eerdere vreemdelingenbewaring en de oplegging van de thans ter toetsing voorliggende maatregel, is sprake van een lange periode als hiervoor bedoeld. De omstandigheid dat de vreemdeling meermalen in bewaring is gesteld en zich, naar gesteld, tevergeefs heeft ingespannen om zelfstandig naar haar land van herkomst terug te keren, is geen bijzondere omstandigheid die leidt tot het oordeel dat de staatssecretaris zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de feiten en omstandigheden die eerder tot opheffing van de bewaring hebben geleid, thans niet in de weg staan aan het aannemen van het zicht op uitzetting.
Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de maatregel reeds wegens de reden van opheffing van de eerdere bewaring voor onrechtmatig moet worden gehouden, omdat zicht op uitzetting ook thans ontbreekt.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 24 juli 2007 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.3. In beroep heeft de vreemdeling aangevoerd dat haar inbewaringstelling onrechtmatig is wegens het ontbreken van zicht op uitzetting. Ter toelichting heeft zij betoogd dat zij meermalen in bewaring is gesteld, bij verschillende instellingen tevergeefs heeft getracht haar terugkeer naar het land van herkomst te bewerkstelligen, tot de bevolkingsgroep Roma behoort en in haar land van herkomst niet dan wel nauwelijks staat geregistreerd, zodat haar identiteit waarschijnlijk niet zal kunnen worden vastgesteld. Het is onduidelijk waarom inbewaringstelling ditmaal wel tot uitzetting zal kunnen leiden, aldus de vreemdeling.
2.3.1. Op 1 augustus 2007 heeft de Dienst Terugkeer & Vertrek een vertrekgesprek met de vreemdeling gevoerd, waarin deze te kennen heeft gegeven te willen meewerken aan haar vertrek. Een aanvraag om afgifte van een laissez-passer kon op die datum nog niet worden ingevuld, omdat hierbij de hulp van een tolk noodzakelijk was. Hoewel, naar de staatssecretaris heeft erkend, de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden het verkrijgen van een laissez-passer wellicht kunnen bemoeilijken, staat niet op voorhand vast dat de Kroatische autoriteiten geen laissez-passer zullen verstrekken wanneer zij daaraan haar volledige medewerking verleent. Derhalve bestaat vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting ontbreekt.
2.4. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond komt de Afdeling niet toe. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin doet zich de situatie voor dat het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking heeft, onverbrekelijk samenhangen met hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geding.
2.5. De Afdeling zal het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 24 juli 2007 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 9 augustus 2007 in zaak nr. 07/29934;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2007
53-551.
Verzonden: 27 november 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak