ECLI:NL:RVS:2007:BB9405

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707282/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
  • P.B.M.J. van der Beek Gillessen
  • R.J.R. Hazen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzettingsprocedure en voortvarendheid in vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen de staatssecretaris van Justitie ongegrond heeft verklaard. Appellant was in vreemdelingenbewaring gesteld op 2 september 2007. De staatssecretaris heeft in zijn brief van 9 november 2007 uiteengezet dat het dossier op 6 september 2007 naar de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is gezonden en dat er op 12 september 2007 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat er met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting is gewerkt, maar appellant betwist dit en stelt dat er onterecht tijd verloren is gegaan bij de afhandeling van zijn nationaliteitsverklaring en de aanvraag voor een reisdocument. De Raad van State heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van een inbreuk op de vereiste voortvarendheid in de uitzettingsprocedure. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 26 november 2007.

Uitspraak

200707282/1.
Datum uitspraak: 26 november 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[Appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/37162 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 15 oktober 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2007 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), het met een kennisgeving vanwege de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) daartegen aanhangig gemaakte beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 oktober 2007 heeft de Afdeling de staatssecretaris gevraagd om een nadere toelichting. De staatssecretaris heeft hierop bij brief van 9 november 2007 een nadere uiteenzetting gegeven en daarbij een nader stuk ingediend. Appellant heeft hierop bij brief van 16 november 2007 gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen in de eerste grief is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.2. In de tweede grief klaagt appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting is gewerkt. Daartoe betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat, voor zover thans van belang, met het ondertekenen van de nationaliteitsverklaring negen dagen verloren zijn gegaan, de staatssecretaris twee weken nodig heeft gehad voor het verzenden van een aanvraag om afgifte van een reisdocument aan de Chinese autoriteiten en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die dat tijdsverloop rechtvaardigen.
2.2.1. In zijn brief van 9 november 2007 heeft de staatssecretaris uiteengezet dat het dossier op donderdag 6 september 2007 naar de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) is gezonden, op dinsdag 11 september 2007 door deze dienst is ontvangen en op woensdag 12 september 2007 aan een regievoerder is toebedeeld. Op diezelfde dag 2007 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden en is een formulier voor het indienen van een aanvraag voor het verstrekken van een reisdocument ingevuld. Dat formulier is op donderdag 13 september 2007 naar de laissez-passerafdeling van de DT&V doorgeleid. Na ontvangst door deze afdeling van dat formulier op maandag 17 september 2007 heeft een dossierstudie plaatsgevonden, waarvoor onder andere de op het formulier ingevulde Chinese karakters zijn vertaald. Op vrijdag 21 september 2007 is geconcludeerd dat een aanvraag voor het verstrekken van een reisdocument bij de Chinese autoriteiten kan worden ingediend. Deze aanvraag is op donderdag 27 september 2007 ingediend, omdat aanvragen voor het verstrekken van een reisdocument slechts eenmaal per week op donderdag bij de Chinese autoriteiten worden ingediend. Na de indiening van de aanvraag wordt maandelijks bij de Chinese autoriteiten naar de stand van zaken in het onderzoek gerappelleerd.
2.2.2. Hoewel niet is gebleken dat in dit geval de staatssecretaris op onderdelen van de uitzettingsprocedure niet sneller had kunnen handelen, is wat betreft het verloop van de hiervoor beschreven handelingen in zijn geheel echter geen sprake van een inbreuk op de bij iedere uitzetting vereiste voortvarendheid, zodat geen grond bestaat de voortduring van de bewaring om die reden onrechtmatig te achten.
De grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. P.B.M.J. van der Beek Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Hazen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2007
452.
Verzonden: 26 november 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak