200707103/1.
Datum uitspraak: 23 november 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/36002 en 07/36003 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 1 oktober 2007 in het geding tussen:
Bij besluit van 18 september 2007 heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In het tweede deel van de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat - samengevat weergegeven - de door de vreemdeling overgelegde verklaring van de Sierra Leoonse ambassade te Brussel, waarin is vermeld dat zij Sierra Leoons staatsburger is, dient te worden aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid, niet heeft onderkend dat op voorhand is uitgesloten dat die verklaring kan afdoen aan het eerdere afwijzende besluit van 21 oktober 2004. Hiertoe voert de staatssecretaris aan dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) aan dat besluit ten grondslag heeft gelegd dat uit het rapport van taalanalyse van 4 februari 2003 blijkt dat de vreemdeling, anders dan zij heeft gesteld, eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Sierra Leone en voormelde verklaring niet kan afdoen aan de juistheid van die conclusie.
2.1.1. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (zoals in de uitspraak van 20 april 2007 in zaak nr. 200700590/1; www.raadvanstate.nl) moet, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
2.1.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na de eerdere beslissing zijn voorgevallen of die niet vóór die beslissing konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van de eerdere beslissing konden en derhalve, gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan de eerdere beslissing kan afdoen.
2.1.3. Bij besluit van 21 oktober 2004 is een eerdere aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. In dat besluit heeft de minister zich onder verwijzing naar het voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag op het standpunt gesteld dat, gelet op de conclusie van de taalanalyse van 4 februari 2003 dat de vreemdeling, anders dan zij heeft gesteld, eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Sierra Leone, zij haar identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat ook haar asielrelaas ongeloofwaardig is. Bij uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 30 maart 2007 is het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het besluit van 21 oktober 2004 is met de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2007 in zaak nr. 200703007/1 in rechte onaantastbaar geworden. Op 12 september 2007 heeft de vreemdeling de bij besluit van 18 september 2007 afgewezen aanvraag ingediend.
2.1.4. De Sierra Leoonse ambassade te Brussel heeft op 31 juli 2007 een op naam van de vreemdeling gestelde verklaring afgegeven, waarin is vermeld dat zij Sierra Leoons staatsburger is. De vreemdeling heeft dit document aan de aanvraag van 12 september 2007 ten grondslag gelegd om aan te tonen dat zij, anders dan de minister in het besluit van 21 oktober 2004 heeft aangenomen, uit Sierra Leone afkomstig is en de Sierra Leoonse nationaliteit heeft.
2.1.5. De staatssecretaris klaagt terecht dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat op voorhand is uitgesloten dat voormelde verklaring kan afdoen aan het besluit van 21 oktober 2004. Deze verklaring heeft alleen betrekking op de nationaliteit van de vreemdeling en kan daarom niet dienen ter weerlegging van de conclusie van de taalanalyse van 4 februari 2003 inzake haar herkomst en het mede daarop gegrondveste standpunt van de minister dat haar asielrelaas ongeloofwaardig is. De voorzieningenrechter heeft de verklaring van de Sierra Leoonse ambassade te Brussel dan ook ten onrechte aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige daartegen is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu de vreemdeling aan haar aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, het beroep tegen het besluit van 18 september 2007 alsnog ongegrond verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 1 oktober 2007 in zaak nr. 07/36002;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Zwemstra
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2007
91-534.
Verzonden: 23 november 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak