200704307/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bookall B.V.", gevestigd te Sneek,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/822 en 07/823 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 31 mei 2007 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Fryslân.
Bij besluit van 1 november 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) aan VVV Ameland een subsidie ten bedrage van maximaal € 174.375,00 verleend ten behoeve van het project "Toeristische E-business in Fryslân".
Bij besluit van 21 maart 2007 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 21 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 augustus 2007 heeft het college van antwoord gediend.
VVV Ameland is op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Bij brief van 31 augustus 2007 heeft appellante nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, en bijgestaan door J.W. Snijders en D. van der Baan, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden, en M.D. Ledegang, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is VVV Ameland, vertegenwoordigd door E. Zwierenberg en bijgestaan door dr. J. Bruijning, werkzaam bij TNO Informatie- en Communicatietechnologie, ter zitting verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Appellante ontwikkelt sinds begin 2006 een zogenoemde internetboekingsmachine voor Friese recreatiebedrijven en recreatieondernemers, waarmee toeristen direct online boekingen bij hen kunnen verrichten. Deze internetboekingsmachine is sinds januari 2007 onder de naam www.bookfriesland.nl operationeel.
2.3. Bij besluit van 1 november 2006 heeft het college aan VVV Ameland in het kader van het Regionaal Innovatie Programma (Fryslân Fernijt) subsidie verleend voor het project "Toeristische E-business in Fryslân" (hierna: project TEF), dat het ontwikkelen van een informatie- en boekingssysteem via internet tot doel heeft.
Het college heeft het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 1 november 2006 tot subsidieverlening aan VVV Ameland niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat appellante niet als belanghebbende bij dit besluit kan worden aangemerkt. Daartoe heeft het college overwogen dat dit besluit niet gericht is op het ontstaan van een concurrerend aanbod dat zich richt op hetzelfde marktsegment als waarin appellante opereert, omdat het project TEF meer elementen omvat dan alleen de ontwikkeling van een boekingssysteem en daarvan wezenlijk verschilt vanwege het open en innovatieve karakter ervan. Voorts acht het college de kans gering dat het verstrekken van de subsidie voor appellante een dreigend omzetverlies tot gevolg zal hebben, omdat het project een pilot betreft. Gezien de voordelen die het te ontwikkelen (open) systeem zal gaan opleveren voor andere (boekings)systemen, is het waarschijnlijk dat ook appellante in de toekomst voordeel zal hebben van de resultaten van het project TEF, aldus het college.
2.4. Appellante betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar terecht niet als belanghebbende bij het besluit van 1 november 2006 heeft aangemerkt. Daartoe voert zij aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het project zich niet richt op hetzelfde marktsegment, aangezien het project blijkens het projectplan, evenals dat van appellante, gericht is op het opzetten van een informatie- en boekingssysteem voor de gehele provincie Fryslân en het bereiken van deze doelstelling ook als verplichting aan de subsidieverlening is verbonden. Ook heeft de voorzieningenrechter volgens appellante ten onrechte overwogen dat het project geen met haar bedrijfsactiviteiten concurrerend aanbod vormt, omdat de hoofddoelstelling van het project ziet op het realiseren van een internetboekingsmachine die met die van haar vergelijkbaar is. De voorzieningenrechter heeft volgens appellante in dit verband te veel waarde gehecht aan de andere doelstellingen van het project, zoals het brengen van bestaande boekingssystemen onder een zogenoemde boekingsparaplu en het experimenteren met nieuwe boekingsmethoden via ICT-toepassingen, waarvan realisering nog onzeker is.
2.4.1. Uit de uitspraken van de Afdeling van 19 december 2001 in zaak no. 200004487/1 (JB 2002, 46) en van 14 februari 2007 in zaak no.
200606141/1volgt dat een derde op grond van een concurrentiepositie als belanghebbende bij een besluit tot subsidieverlening kan worden aangemerkt indien de subsidie strekt tot ondersteuning van bedrijfsactiviteiten, uit te voeren binnen hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied als waarbinnen de derde werkzaam is.
2.4.2. Uit het aanvraagformulier, het bijbehorende projectplan en de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat een onderdeel van het project TEF is het ontwikkelen van een informatie- en boekingssysteem via internet ten behoeve van bedrijven en ondernemers binnen de toeristische sector op Ameland/Lauwersland dat als demonstratiemodel dient voor de rest van de provincie Fryslân. Aan de subsidieverlening is de voorwaarde verbonden dat in de eindrapportage wordt beschreven hoe het systeem in de gehele provincie Fryslân zal worden ingevoerd. Gelet hierop richt VVV Ameland zich met dit deel van het project TEF, zowel wat betreft de aard van de bedrijfsactiviteiten als de doelgroep en het verzorgingsgebied, op dezelfde relevante markt als waarop appellante reeds actief is. Appellante wordt derhalve in zoverre door het besluit tot subsidieverlening rechtstreeks in haar belang getroffen.
Dat met het project daarnaast is beoogd te experimenteren met andere E-business toepassingen en bestaande boekingssystemen onder een zogenoemde boekingsparaplu te brengen, leidt niet tot een ander oordeel. Niet is immers gebleken dat het te ontwikkelen internetboekingssysteem slechts een zodanig ondergeschikt onderdeel van het project is dat daarom geoordeeld moet worden dat van een bij het besluit tot subsidieverlening rechtstreeks betrokken belang van appellante geen sprake is. De subsidie is verleend voor 75% van de kosten van onder meer de ontwikkeling en bouw van dit systeem. Daardoor wordt VVV Ameland in staat gesteld een internetboekingssysteem te ontwikkelen tegen aanzienlijk lagere kosten dan appellante zich heeft moeten getroosten. Recreatiebedrijven en ondernemers in Fryslân krijgen de keuze tussen het systeem van appellante en dat van VVV Ameland. De stelling van het college dat appellante de mogelijkheid zal hebben om haar systeem te koppelen aan dat van VVV Ameland en dat zij aldus voordeel van het systeem zal hebben, slaagt niet. Zoals appellante heeft aangevoerd kunnen recreatiebedrijven en ondernemers er de voorkeur aan geven zich in dat geval rechtstreeks aan te sluiten bij het systeem van VVV Ameland in plaats van zich aan te melden bij het daaraan gekoppelde systeem van appellante.
2.4.3. De slotsom is dat appellante belanghebbende is bij het besluit tot subsidieverlening aan VVV Ameland. De voorzieningenrechter heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van het college van 21 maart 2007 alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Het college dient alsnog inhoudelijk te beslissen op het door appellante tegen het besluit van 1 november 2006 gemaakte bezwaar.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van de door appellante verzochte vergoeding van de kosten die zij in het kader van de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs voor het inschakelen van een deskundige heeft moeten maken, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de door appellante overgelegde reactie van 31 augustus 2007 blijkt dat de opsteller ervan projectleider bij appellante is. Aldus is geen sprake van een onpartijdige deskundige, zodat de kosten die appellante in verband met het opstellen van deze reactie heeft gemaakt niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 31 mei 2007 in zaak nos. AWB 07/822 en 07/823;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 21 maart 2007, kenmerk 00685632;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1342,56 (zegge: dertienhonderdtweeënveertig euro en zesenvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Fryslân aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de provincie Fryslân aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 713,00 (zegge: zevenhonderddertien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007