200703300/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/5831 van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 maart 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [plaats]
Bij besluit van 24 maart 2005 heeft appellant (hierna: de Raad) het herzieningsverzoek van [wederpartij] met betrekking tot de afwijzing van een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 8 juli 2005 heeft de Raad het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2007, verzonden op 2 april 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de Raad een nieuwe beslissing op bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Raad bij brief van 8 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 juni 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 juli 2007 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de Raad. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2007.
2.1. De Raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat mr. H.J. van Smaalen (hierna: de advocaat) namens [wederpartij] bezwaar heeft gemaakt, nu dit niet uit het bezwaarschrift blijkt.
2.2. Dit betoog slaagt. Uit de bewoordingen van het bezwaarschrift blijkt niet dat de advocaat namens [wederpartij] bezwaar heeft gemaakt. Het verzoek alsnog een toevoeging te verstrekken is uitdrukkelijk in de ik-vorm gesteld. Het bezwaarschrift vermeldt de naam van de advocaat en is door hem ondertekend. Dat in het bezwaarschrift is vermeld dat dit betrekking had op [wederpartij], hierin een toevoegingnummer is opgenomen en wordt ingegaan op de financiële draagkracht van [wederpartij], brengt niet mee dat namens hem bezwaar is gemaakt.
2.3. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het beroep ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard, nu geen grond bestaat voor het oordeel dat [wederpartij] niet redelijkerwijs kan worden verweten dat hij tegen de afwijzing geen bezwaar heeft gemaakt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 8 juli 2005 van de Raad alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 maart 2007 in zaak no. AWB 05/5831;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007