200701576/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2718 van de rechtbank Haarlem van 15 januari 2007 in het geding tussen:
vennootschap onder firma Cafetaria Het Smitje, gevestigd te Beverwijk,
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 24 oktober 2005 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) de vennootschap onder firma Cafetaria Het Smitje (hierna: Het Smitje) een boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) opgelegd van € 8.000 wegens het zonder tewerkstellingsvergunning hebben laten verrichten van arbeid door [vreemdeling].
Bij besluit van 3 februari 2006 heeft de staatssecretaris het daartegen door Het Smitje gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 januari 2007, verzonden op 24 januari 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door Het Smitje ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 maart 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Het Smitje heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2007, waar Het Smitje, vertegenwoordigd door [vennoot], bijgestaan door mr. J.G. Wieringa, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.E. van der Kamp, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kunnen partijen getuigen en deskundigen meebrengen of bij aangetekende brief of deurwaardersexploit oproepen, mits daarvan uiterlijk een week voor de dag van de zitting aan de rechtbank en aan de andere partijen mededeling is gedaan, met vermelding van namen en woonplaatsen.
Ingevolge artikel 8:63, tweede lid, kan de rechtbank afzien van het horen van door een partij meegebrachte of opgeroepen getuigen en deskundigen indien zij van oordeel is dat dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.2. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte gehoor heeft gegeven aan het verzoek van Het Smitje om vier door haar meegebrachte getuigen ter zitting bij de rechtbank te horen. Het op onderscheidenlijk ambtseed en -belofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 20 juli 2005 (hierna: het boeterapport) bood geen aanleiding tot het horen van getuigen, nu dit een volledige en betrouwbare weergave van de inspectie bevatte, aldus de minister.
2.2.1. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de ter zitting bij de rechtbank gehoorde getuigen uiterlijk een week voor de dag van de zitting bij de rechtbank zijn aangemeld, noch dat hiervan mededeling is gedaan aan de staatssecretaris. Nu echter uit het proces-verbaal van de zitting niet kan worden opgemaakt dat de staatssecretaris tegen het horen van de getuigen bezwaar heeft gemaakt, kan een eerst in hoger beroep hiertoe strekkende klacht niet slagen.
Indien de rechtbank van oordeel is dat meegebrachte getuigen kunnen bijdragen aan de beoordeling van de zaak, mag zij overgaan tot het horen van deze getuigen. Aangezien van de zijde van Het Smitje is ontkend dat door de vreemdeling arbeid in haar onderneming is verricht en het horen van de getuigen ertoe strekte te onderzoeken of deze stelling deugdelijk voorkwam, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft besloten tot het horen van de getuigen.
2.3. De minister betoogt dat de rechtbank in de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen ten onrechte aanleiding heeft gezien het besluit van 3 februari 2006 te vernietigen. Dit betoog kan, wat hier ook van zij, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Blijkens voormeld proces-verbaal van bevindingen waren ten tijde van de controle twee personen in de keuken bezig met het bereiden van maaltijden. Niet in geschil is dat de vreemdeling zich in de keuken bevond. Uit de bij het boeterapport gevoegde verklaring van [vennoot] van 5 juli 2005 blijkt dat deze heeft verklaard dat "wij samen op het moment van controle net bezig waren met het bereiden van eten voor onszelf". Ter zitting is van de zijde van Het Smitje verklaard dat in de keuken geen voedsel wordt bereid dat in de snackbar wordt verkocht, hetgeen door de minister niet is betwist. Voorts blijkt uit de overgelegde plattegrond van de onderneming dat de keuken waar de vreemdeling is aangetroffen bouwkundig van de cafetaria is gescheiden door middel van een scheidingswand. Kookactiviteiten ten behoeve van de onderneming worden niet in deze keuken verricht maar aan de voorzijde van deze wand, waar zich een friteuse en een shoarmagrill bevinden.
Gelet op voormelde omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de keuken waarin de vreemdeling tijdens de controle is aangetroffen bij de onderneming hoort, zodat niet is gebleken dat de vreemdeling daar bezig was met het bereiden van maaltijden ten behoeve van de onderneming.
De rechtbank heeft, gezien het vorenstaande, terecht overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de vreemdeling ten behoeve van Het Smitje werkzaamheden verrichtte in de zin van de Wav en het besluit van 3 februari 2006 vernietigd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij de vennootschap onder firma Cafetaria Het Smitje in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten ten bedrage van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan de vennootschap onder firma Cafetaria Het Smitje onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. bepaalt dat van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) een griffierecht van € 422,00 (zegge: vierhonderdtweeëntwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007