ECLI:NL:RVS:2007:BB8933

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701576/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan Cafetaria Het Smitje wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had op 15 januari 2007 het besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vernietigd, waarbij een boete van € 8.000 was opgelegd aan de vennootschap onder firma Cafetaria Het Smitje. Deze boete was opgelegd omdat Het Smitje arbeid had laten verrichten door een vreemdeling zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning. De staatssecretaris had het bezwaar van Het Smitje tegen deze boete ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde anders en vernietigde het besluit.

De minister stelde hoger beroep in en betoogde dat de rechtbank ten onrechte getuigen had gehoord die door Het Smitje waren meegebracht. De minister voerde aan dat het boeterapport een volledige en betrouwbare weergave van de inspectie bevatte en dat het horen van getuigen niet nodig was. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had besloten tot het horen van de getuigen, omdat dit kon bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De rechtbank had vastgesteld dat de vreemdeling zich in de keuken bevond, maar dat niet was aangetoond dat hij daar werkzaamheden verrichtte ten behoeve van Het Smitje.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister de proceskosten moest vergoeden aan Het Smitje. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Wet arbeid vreemdelingen en de noodzaak voor werkgevers om zich aan de regelgeving te houden. De beslissing van de Raad van State werd uitgesproken in naam der Koningin op 28 november 2007.

Uitspraak

200701576/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2718 van de rechtbank Haarlem van 15 januari 2007 in het geding tussen:
vennootschap onder firma Cafetaria Het Smitje, gevestigd te Beverwijk,
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2005 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) de vennootschap onder firma Cafetaria Het Smitje (hierna: Het Smitje) een boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) opgelegd van € 8.000 wegens het zonder tewerkstellingsvergunning hebben laten verrichten van arbeid door [vreemdeling].
Bij besluit van 3 februari 2006 heeft de staatssecretaris het daartegen door Het Smitje gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 januari 2007, verzonden op 24 januari 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door Het Smitje ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 maart 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Het Smitje heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2007, waar Het Smitje, vertegenwoordigd door [vennoot], bijgestaan door mr. J.G. Wieringa, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.E. van der Kamp, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kunnen partijen getuigen en deskundigen meebrengen of bij aangetekende brief of deurwaardersexploit oproepen, mits daarvan uiterlijk een week voor de dag van de zitting aan de rechtbank en aan de andere partijen mededeling is gedaan, met vermelding van namen en woonplaatsen.
Ingevolge artikel 8:63, tweede lid, kan de rechtbank afzien van het horen van door een partij meegebrachte of opgeroepen getuigen en deskundigen indien zij van oordeel is dat dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.2.    De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte gehoor heeft gegeven aan het verzoek van Het Smitje om vier door haar meegebrachte getuigen ter zitting bij de rechtbank te horen. Het op onderscheidenlijk ambtseed en -belofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 20 juli 2005 (hierna: het boeterapport) bood geen aanleiding tot het horen van getuigen, nu dit een volledige en betrouwbare weergave van de inspectie bevatte, aldus de minister.
2.2.1.    Uit de gedingstukken blijkt niet dat de ter zitting bij de rechtbank gehoorde getuigen uiterlijk een week voor de dag van de zitting bij de rechtbank zijn aangemeld, noch dat hiervan mededeling is gedaan aan de staatssecretaris. Nu echter uit het proces-verbaal van de zitting niet kan worden opgemaakt dat de staatssecretaris tegen het horen van de getuigen bezwaar heeft gemaakt, kan een eerst in hoger beroep hiertoe strekkende klacht niet slagen.
Indien de rechtbank van oordeel is dat meegebrachte getuigen kunnen bijdragen aan de beoordeling van de zaak, mag zij overgaan tot het horen van deze getuigen. Aangezien van de zijde van Het Smitje is ontkend dat door de vreemdeling arbeid in haar onderneming is verricht en het horen van de getuigen ertoe strekte te onderzoeken of deze stelling deugdelijk voorkwam, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft besloten tot het horen van de getuigen.
Het betoog faalt.
2.3.    De minister betoogt dat de rechtbank in de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen ten onrechte aanleiding heeft gezien het besluit van 3 februari 2006 te vernietigen. Dit betoog kan, wat hier ook van zij, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Blijkens voormeld proces-verbaal van bevindingen waren ten tijde van de controle twee personen in de keuken bezig met het bereiden van maaltijden. Niet in geschil is dat de vreemdeling zich in de keuken bevond. Uit de bij het boeterapport gevoegde verklaring van [vennoot] van 5 juli 2005 blijkt dat deze heeft verklaard dat "wij samen op het moment van controle net bezig waren met het bereiden van eten voor onszelf". Ter zitting is van de zijde van Het Smitje verklaard dat in de keuken geen voedsel wordt bereid dat in de snackbar wordt verkocht, hetgeen door de minister niet is betwist. Voorts blijkt uit de overgelegde plattegrond van de onderneming dat de keuken waar de vreemdeling is aangetroffen bouwkundig van de cafetaria is gescheiden door middel van een scheidingswand. Kookactiviteiten ten behoeve van de onderneming worden niet in deze keuken verricht maar aan de voorzijde van deze wand, waar zich een friteuse en een shoarmagrill bevinden.
Gelet op voormelde omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de keuken waarin de vreemdeling tijdens de controle is aangetroffen bij de onderneming hoort, zodat niet is gebleken dat de vreemdeling daar bezig was met het bereiden van maaltijden ten behoeve van de onderneming.
De rechtbank heeft, gezien het vorenstaande, terecht overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de vreemdeling ten behoeve van Het Smitje werkzaamheden verrichtte in de zin van de Wav en het besluit van 3 februari 2006 vernietigd.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5.    De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot     vergoeding van bij de vennootschap onder firma Cafetaria Het Smitje     in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen     proceskosten ten bedrage van € 644,00     (zegge:     zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een     derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat     der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en     Werkgelegenheid) aan de vennootschap onder firma Cafetaria Het     Smitje onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    bepaalt dat van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale     Zaken en Werkgelegenheid) een griffierecht van € 422,00 (zegge:     vierhonderdtweeëntwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink    w.g. Groeneweg
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007
32-510.