ECLI:NL:RVS:2007:BB8898

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700426/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding door Waterschap Groot Salland na handhaving verbod op weiden op dijk

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Groot Salland op 13 december 2005 een verzoek om schadevergoeding van [appellant] afgewezen. Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van de handhaving van een verbod op het weiden van dieren op de dijk, zoals vastgelegd in de Keur van het Waterschap. Het dagelijks bestuur stelde dat de schade die [appellant] had geleden, redelijkerwijs voor zijn rekening moest blijven. De rechtbank Zwolle verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 17 oktober 2007 werd de zaak behandeld. [appellant] voerde aan dat er altijd sprake was geweest van een algehele vrijstelling van het verbod of actief gedogen van het weiden van dieren. Hij betoogde dat de door het dagelijks bestuur voorgestelde schadebeperkende maatregelen niet voldoende waren om de geleden schade te voorkomen. Het dagelijks bestuur verdedigde echter dat de schade voor [appellant] voorzienbaar was en dat hij voldoende tijd had gehad om zijn bedrijfsvoering aan te passen aan de handhaving van het verbod.

De Raad van State oordeelde dat het dagelijks bestuur in redelijkheid kon besluiten om de schadevergoeding af te wijzen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de kosten die [appellant] had gemaakt in verband met het verbod niet als onevenredig konden worden beschouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200700426/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1446 van de rechtbank Zwolle van 11 december 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap Groot Salland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2005 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Groot Salland (hierna: het dagelijks bestuur) een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 9 mei 2006 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 15 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2007, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Deventer, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door J. Klooster, ambtenaar in dienst van het Waterschap Groot Salland, en mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 6.1, van de Keur van het Waterschap Groot Salland (hierna: de Keur) wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de belanghebbende behoort te blijven, een naar redelijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding daarvan niet anderszins is geregeld.
2.2.    Niet in geschil is dat [appellant] een deel van de dijk aan de Goot van de gemeente Kampen in pacht heeft en hij op dat deel jarenlang in de periode van 15 april tot 15 oktober rundvee heeft laten grazen.
2.3.    Aan het verzoek om schadevergoeding is ten grondslag gelegd dat, samengevat weergegeven, [appellant] schade heeft geleden door de handhaving, met ingang van 1 januari 2005, van het in artikel 2.7, derde lid, aanhef en onder d, van de Keur neergelegde verbod om dieren op de dijk te weiden, te houden of te laten lopen, aangezien dit ertoe heeft geleid dat [appellant] alternatieve maatregelen diende te nemen om te voldoen aan de verplichting om het gras op het door hem gepachte deel van de dijk kort te houden en hij bovendien grond diende bij te pachten om het rundvee elders te laten grazen.
2.4.    In het besluit van 9 mei 2006 heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat de door [appellant] geleden schade redelijkerwijs voor zijn rekening behoort te blijven en dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding derhalve dient te worden gehandhaafd. Aan dat standpunt heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd, voor zover thans van belang, dat aan [appellant] geen ontheffing van het verbod is verleend, dat aan een gedoogsituatie geen rechten kunnen worden ontleend, dat de schade voor [appellant] voorzienbaar is geweest, dat hij een overgangstermijn voor het aanpassen van zijn bedrijfsvoering heeft gekregen en dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel dan wel het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten is.
2.5.    In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat, voor zover thans van belang, het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen.
2.6.    [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat in de periode van 15 april tot 15 oktober altijd sprake is geweest van een algehele vrijstelling van het verbod, dan wel van een actief gedogen van het wijden, houden of laten lopen van dieren op de dijk, dat de door het dagelijks bestuur voorgestelde schadebeperkende maatregelen de geleden schade niet geheel hadden kunnen voorkomen en dat hij, door het nakomen van de verplichting het gras op de dijk kort te houden, werkzaamheden in het algemeen belang verricht, zodat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding in strijd met het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten is.
2.6.1.    Voor zover het dagelijks bestuur en haar rechtsvoorgangers in het verleden nooit maatregelen hebben genomen tegen ingelanden die in de periode van 15 april tot 15 oktober in strijd hebben gehandeld met het in de Keur neergelegde verbod om dieren op de dijk te weiden, te houden of te laten lopen, brengt dat, anders dan [appellant] betoogt, niet met zich dat deze handelwijze kan worden uitgelegd als het in deze periode verlenen van een algehele vrijstelling van dat verbod of het actief gedogen van het weiden, houden of laten lopen van dieren op de dijk. Niet is gebleken dat het rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat niet zou worden opgetreden tegen overtreding van het verbod. Daarbij is van belang dat, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is handhavend op te treden, die bevoegdheid niet door tijdsverloop verliest. Dat betekent dat, zolang voormeld artikel 2.7, derde lid, aanhef en onder d, van de Keur van kracht bleef, [appellant] steeds rekening had dienen te houden met de mogelijkheid dat tot handhaving zou worden overgegaan. Voorts heeft [appellant] sinds de bekendmaking van het voornemen om het verbod daadwerkelijk te handhaven nog ruim drie jaren de tijd gehad zijn bedrijfsvoering aan deze situatie aan te passen.
Onder deze omstandigheden kunnen de kosten die [appellant] sinds 1 januari 2005 heeft gemaakt in verband met het verbod om dieren op de dijk te weiden, te houden of te laten lopen, niet worden gezien als een onevenredig, buiten het normale maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkend, nadeel dat het dagelijks bestuur zou moeten compenseren. Bovendien is niet in geschil dat op basis van de Keur slechts op de eigenaar van de dijk de verplichting rust om het gras op de dijk kort te houden. Dat [appellant], die op basis van de pachtovereenkomst met de gemeente Kampen is gehouden deze verplichting op een deel van de dijk na te komen, werkzaamheden in het algemeen belang verricht, kan derhalve ook om deze reden niet leiden tot het oordeel dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding in strijd met het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten is. Dat betekent dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat het dagelijks bestuur de schade die [appellant] lijdt als gevolg van de handhaving van dat verbod voor zijn rekening mocht laten.
Het betoog slaagt niet.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak     w.g. Hazen
Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007
452.