ECLI:NL:RVS:2007:BB8879

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705222/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.L.M. van Loo
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van herhaalde asielaanvragen in het licht van gewapend conflict in Azerbeidzjan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 17 juli 2007 de aanvragen van vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De rechtbank oordeelde dat artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG een relevante wijziging van het recht is, wat betekent dat de vreemdelingen recht hebben op bescherming. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank niet heeft beoordeeld of de vreemdelingen hebben aangetoond dat er ten tijde van de besluiten sprake was van een gewapend conflict in Azerbeidzjan.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank had moeten vaststellen of de vreemdelingen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben aangevoerd die relevant zijn voor hun aanvragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeert dat de rechtbank deze beoordeling niet heeft verricht, wat betekent dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe beoordeling, waarbij de rechtbank moet beslissen over de vergoeding van de proceskosten die door de vreemdelingen zijn gemaakt in verband met het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in situaties waarin de veiligheid in het land van herkomst van de aanvrager ter discussie staat. De Raad van State bevestigt dat de vreemdelingen moeten kunnen aantonen dat er relevante wijzigingen in de situatie in hun land van herkomst zijn, voordat hun aanvragen opnieuw kunnen worden beoordeeld.

Uitspraak

200705222/1.
Datum uitspraak: 16 november 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/3928 en 07/3936 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 17 juli 2007 in de gedingen tussen:
[de vreemdelingen]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 25 januari 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) aanvragen van [de vreemdelingen] (hierna: de vreemdelingen) om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 17 juli 2007, verzonden op dezelfde datum, zoals gewijzigd bij hersteluitspraak van 20 juli 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) opnieuw beslist op de aanvragen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De uitspraak en de hersteluitspraak zijn aangehecht.
Tegen de uitspraak van 17 juli 2007 heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 24 juli 2007, hoger beroep ingesteld.
Deze brief is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 20 april 2007 in zaak nr. 200700590/1; JV 2007/263) vloeit voort dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
2.1.2. De vreemdelingen hebben aan hun herhaalde aanvragen, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de richtlijn) van de Raad van de Europese Unie een voor hen relevante wijziging van het recht is.
2.1.3. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn een voor de vreemdelingen relevante wijziging van het recht is, aangezien deze bepaling rechtstreekse werking heeft en een vorm van bescherming biedt die daarvoor naar Nederlands recht niet bestond.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanvragen van de vreemdelingen dan ook ten onrechte met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht afgewezen.
2.1.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 juli 2007 in zaak nr. 200608939/1; AB 2007, 271), is artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, indien en voor zover deze bepaling een wijziging van het recht behelst, voor de desbetreffende vreemdelingen slechts relevant, indien zij vallen onder de reikwijdte van deze bepaling, derhalve indien zij hebben aangetoond dat in hun land van herkomst ten tijde van het nemen van de desbetreffende besluiten sprake was van een gewapend conflict, als bedoeld in die bepaling. Alvorens artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn aan te kunnen merken als een voor de vreemdelingen relevante wijziging van het recht en de besluiten op de aanvragen te kunnen toetsen, had de rechtbank dan ook dienen te beoordelen of de vreemdelingen hebben aangetoond dat in Azerbeidzjan ten tijde van deze besluiten, anders dan de minister in deze besluiten heeft aangegeven, sprake was van een gewapend conflict, als vorenbedoeld.
Deze beoordeling heeft zij evenwel niet verricht. Evenmin heeft de rechtbank beoordeeld of de vreemdelingen voor het overige in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben aangevoerd dan wel dat uit het aldus door hen aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hen relevante wijziging van het recht voordoet.
2.2. Reeds hierom is het hoger beroep kennelijk gegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. De grieven behoeven geen bespreking. De Afdeling zal de zaken met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen.
De rechtbank dient omtrent de vergoeding van die kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 17 juli 2007 in zaken nrs. 07/3928 en 07/3936;
III. wijst deze zaken naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Van Loo
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2007
418.
Verzonden: 16 november 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak