ECLI:NL:RVS:2007:BB8502

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702702/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • T.M.A. Claessens
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake asielaanvraag en registratie als ongewenst vreemdeling in Griekenland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 20 maart 2007 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De vreemdeling was geregistreerd als ongewenst vreemdeling in Griekenland, maar de staatssecretaris had geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de naleving van de verplichtingen van Griekenland onder het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. De voorzieningenrechter had echter geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd dat de registratie in het Griekse register geen negatieve gevolgen zou hebben voor de vreemdeling.

De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft betoogd dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het aan de vreemdeling was om zijn stelling te onderbouwen dat de registratie in het register zou leiden tot een schending van het beginsel van non-refoulement. De vreemdeling had nagelaten om concrete gegevens te verstrekken die zijn beweringen zouden staven. De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de vreemdeling om zijn claims te onderbouwen met bewijs.

Uitspraak

200702702/1.
Datum uitspraak: 14 november 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/1042 en 07/1046 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 20 maart 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2007 heeft de minister van Justitie een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de staatssecretaris toegezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De in grief 1 opgeworpen rechtsvragen heeft de Afdeling in de uitspraak van 13 september 2007 in zaak no. 200703323/1 www.raadvanstate.nl) beantwoord. De overwegingen van die uitspraak zijn ook in dit geval van toepassing, zodat de grief slaagt.
2.2. In grief 2 klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat de staatssecretaris ter zitting niet heeft kunnen uitleggen wat de consequenties zijn van de inschrijving in het Griekse Nationaal Register Ongewenste Vreemdelingen (hierna: het register) en dat de veronderstelling van de staatssecretaris dat de inschrijving slechts een registratie betreft niet wordt gevolgd, nu de woorden "ongewenst vreemdeling" verdergaande implicaties lijken te hebben, en bedoelde inschrijving op grond van die overweging te betrekken bij haar oordeel dat de staatssecretaris niet zonder meer heeft kunnen volstaan met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ter onderbouwing van de stelling dat Griekenland het beginsel van non-refoulement eerbiedigt, de bewijslast omtrent de gevolgen van de opneming van de vreemdeling in het register ten onrechte bij hem heeft gelegd. Daarmee heeft de voorzieningenrechter miskend dat de vreemdeling zijn stelling dat zijn asielverzoek door de Griekse autoriteiten enkel op grond van die inschrijving zal worden afgewezen en van toetsing aan het beginsel van refoulement geen sprake is of zal zijn, op geen enkele wijze heeft onderbouwd, aldus de staatssecretaris.
2.3. Uit een door de vreemdeling overgelegde vertaling van een besluit van de Chef van de Directie van de politie in Eboia van 5 juni 2006, waarin de registratie als ongewenst vreemdeling is vermeld, blijkt dat tevens is besloten de vreemdeling niet in bewaring te stellen omdat hij niet onder verdenking staat en hij geen gevaar vormt voor de openbare orde. Onder die omstandigheden heeft de staatssecretaris in de registratie van de vreemdeling in het register geen concreet aanknopingspunt hoeven zien dat aanleiding geeft nader te onderzoeken of in dit geval voldoende verzekerd is dat Griekenland jegens de vreemdeling zal voldoen aan zijn verplichtingen voortvloeiend uit het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). De staatssecretaris betoogt terecht dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het aan de vreemdeling was zijn stelling dat zijn registratie in het register betekent dat Griekenland toetsing aan het beginsel van non-refoulement achterwege zal laten, te staven. Nu de vreemdeling dat heeft nagelaten vormt die registratie geen concreet aanknopingspunt als vorenbedoeld.
De grief slaagt.
2.4. Grief 3 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen bespreking.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 4 januari 2007 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op het hiervoor vorenoverwogene nog bespreking behoeven.
2.6. De vreemdeling heeft betoogd dat hij in Griekenland geen eerlijke en zorgvuldige procedure zal krijgen, inclusief rechtsbijstand, tolk en overige opvang en hulp als bedoeld in artikel 4 van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.
Reeds nu de vreemdeling zijn betoog niet met concrete gegevens heeft gestaafd, kan niet worden geconcludeerd dat aan de Griekse asielprocedure zodanige gebreken kleven, dat ten aanzien van de vreemdeling niet kan worden onderzocht en vastgesteld of hij de in voormelde verdragen genoemde risico’s loopt indien hij naar het land van herkomst terugkeert, en daarom het risico bestaat dat Griekenland zijn verplichtingen voortvloeiend uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM jegens hem niet zal nakomen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 20 maart 2007 in zaak nr. 07/1042;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
Voorzitter
w.g. Vonk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007
345
Verzonden: 14 november 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak