ECLI:NL:RVS:2007:BB8491

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703579/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • T.M.A. Claessens
  • J.H. van der Winden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en contra-expertise taalanalyse

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de vreemdeling had vernietigd. De vreemdeling had een contra-expertise aangevraagd bij De Taalstudio, maar de staatssecretaris betoogde dat de vreemdeling niet tijdig had aangetoond dat deze contra-expertise was opgestart. De rechtbank oordeelde echter dat de vreemdeling, door de opdracht aan De Taalstudio te verstrekken, binnen de door de minister gestelde termijn had aangetoond dat de contra-expertise was opgestart. De staatssecretaris had geen uitstel verleend voor het indienen van een zienswijze, wat de rechtbank als een schending van de zorgvuldigheid beschouwde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank het rapport van de contra-expertise terecht had betrokken bij de beoordeling van het beroep, omdat de vreemdeling door omstandigheden buiten zijn schuld niet in staat was geweest om het rapport eerder over te leggen. De grieven van de staatssecretaris werden verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200703579/1.
Datum uitspraak: 12 november 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/51533 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 23 april 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2005 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 april 2007, verzonden op 25 april 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2007, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.C. Buschman, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Spapens, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In de grieven klaagt de staatssecretaris dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling met zijn brief van 20 september 2005 heeft aangetoond dat een contra-expertise is opgestart, dat door het nalaten uitstel te verlenen voor het indienen van een zienswijze niet de bij de totstandkoming van besluiten in acht te nemen zorgvuldigheid in acht is genomen en dat de rechtbank het rapport van de contra-expertise ten onrechte bij de beoordeling van het beroep heeft betrokken. In dat verband betoogt de staatssecretaris dat de vreemdeling niet binnen de gestelde termijn met een verklaring van De Taalstudio heeft aangetoond dat de contra-expertise daadwerkelijk was opgestart, er derhalve geen aanleiding bestond hem uitstel te verlenen voor het indienen van een zienswijze en dat nu in de bestuurlijke fase geen rapport van de contra-expertise is overgelegd, de rechtbank het in beroep overgelegde rapport niet meer in de beoordeling had mogen betrekken.
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 31 maart 2005 in zaak nr. 200410541/1; JV 2005/207) volgt uit artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 dat een rapport houdende een contra-expertise in beginsel in het kader van de besluitvorming dient te worden overgelegd. Slechts indien dit niet mogelijk is geweest als gevolg van niet aan de vreemdeling toe te rekenen omstandigheden, kan het in rechte bij de beoordeling worden betrokken.
2.1.2. Bij brief van 8 september 2005 heeft de minister de vreemdeling het voornemen tot afwijzing van de aanvraag, een kopie van het rapport taalanalyse en de daarvoor gebruikte geluidsopname doen toekomen. De vreemdeling is daarbij in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na dagtekening zijn zienswijze op het voornemen schriftelijk naar voren te brengen. Voorts is in die brief verwezen naar hetgeen de minister in zijn brief van 9 mei 2005 aan de vreemdeling heeft medegedeeld inzake het indienen van een contra-expertise.
In de brief van 9 mei 2005 wijst de minister er op dat de vreemdeling een contra-expertise kan laten uitvoeren. In dat geval dient de vreemdeling binnen tien werkdagen na ontvangst van het rapport taalanalyse aan te tonen dat een contra-expertise is opgestart. Alleen dan kan met het oog op het laten uitvoeren van de contra-expertise uitstel worden verleend voor het indienen van de zienswijze.
2.1.3. Niet in geschil is dat de vreemdeling bij brief van 20 september 2005 aan de minister een kopie van een brief van dezelfde datum heeft overgelegd, waarin De Taalstudio om een contra-expertise wordt verzocht. In de desbetreffende brief staat:
"Hiermee verzoek ik u om een contra-expertise betreffende het taalonderzoek van bovenvermelde cliënt. (…) Ik verzoek u vast te stellen of het mogelijk is dat betrokkene op basis van het dialect Swahili wat hij spreekt afkomstig kan zijn uit Buyenzi, Bujumbura, Burundi."
Bij voornoemde brief heeft de vreemdeling De Taalstudio een opdracht verleend om een contra-expertise uit te voeren. In deze brief heeft de vreemdeling geen enkel voorbehoud gemaakt met betrekking tot de verstrekking van de opdracht. De vreemdeling heeft ter zitting gesteld, en dat is door de staatssecretaris niet bestreden, dat de Taalstudio de opdracht slechts behoeft te aanvaarden en dat daarmede de overeenkomst tot stand komt. Gelet hierop en gelet op het feit dat de opdracht is gericht aan een wat het uitvoeren van taalanalyses betreft als deskundig bekend staand bureau, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vreemdeling aldus binnen de door de minister gestelde termijn heeft aangetoond dat een contra-expertise is opgestart.
Dat, zoals de staatssecretaris heeft betoogd, uit paragraaf C3/15.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zoals die luidde ten tijde van belang, zou volgen dat een verklaring van De Taalstudio zou moeten worden overgelegd waaruit blijkt dat deze de opdracht heeft aanvaard, maakt het voorgaande niet anders. Deze paragraaf heeft geen betrekking op verzoeken om uitstel voor het indienen van een zienswijze vanwege het uitvoeren van een contra-expertise.
Nu de vreemdeling binnen de door de minister gestelde termijn heeft aangetoond dat een contra-expertise is opgestart maar hem geen uitstel voor het indienen van een zienswijze is verleend, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vreemdeling als gevolg van hem niet toe te rekenen omstandigheden het rapport van de contra-expertise niet in het kader van de besluitvorming op de aanvraag heeft kunnen overleggen. Gelet hierop heeft de rechtbank het eerst in beroep overgelegde rapport van de contra-expertise in de beoordeling mogen betrekken.
De grieven falen.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van der Winden, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Van der Winden
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2007
307.
Verzonden: 12 november 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak