ECLI:NL:RVS:2007:BB8417

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703135/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en planologische vergelijking in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om planschadevergoeding door de gemeenteraad van Weert. Het verzoek was ingediend door [verzoekers] naar aanleiding van een besluit van de gemeenteraad van 2 november 2005, waarin het verzoek om vergoeding van planschade werd afgewezen. De gemeenteraad had eerder op 24 mei 2006 het bezwaar van [verzoekers] tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank Roermond had op 29 maart 2007 het beroep van [verzoekers] gegrond verklaard en de gemeenteraad opgedragen een nieuw besluit te nemen.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen de relevante bepalingen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) besproken, met name artikel 49, dat de mogelijkheid biedt voor schadevergoeding aan belanghebbenden die schade lijden door bestemmingsplannen. De Raad heeft vastgesteld dat bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding moet worden gekeken naar de wijziging van het planologische regime en de gevolgen daarvan voor de waarde van de percelen van [verzoekers].

De Raad heeft geoordeeld dat de gemeenteraad onvoldoende had gemotiveerd dat de planologische wijziging geen waardevermindering van perceel [A] had veroorzaakt. De rechtbank had terecht overwogen dat bij de planvergelijking rekening moest worden gehouden met de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan "Stramproy-West" bood, namelijk de mogelijkheid tot woonbebouwing. De Raad van State heeft het hoger beroep van de gemeenteraad ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is de gemeenteraad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoekers].

Uitspraak

200703135/1.
Datum uitspraak: 21 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Weert
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/ 1327 van de rechtbank Roermond van 29 maart 2007 in het geding tussen:
[verzoekers],
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2005 heeft appellant (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van [verzoekers] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 24 mei 2006 heeft de gemeenteraad het daartegen door [verzoekers] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de gemeenteraad een nieuw besluit neemt met inachtneming van het gestelde in de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de gemeenteraad bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 3 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 juni 2007 hebben [verzoekers] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2007, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. W.D.W. van Aken, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. F.E.G.H. Stevens, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Ingevolge artikel 11, eerste en zesde lid, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan moeten uitwerken en worden uitwerkingsplannen als in dit artikel bedoeld geacht van het bestemmingsplan deel uit te maken.
2.2.    Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3.    [verzoekers] zijn eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente Stramproy, sectie […], no. [A] en no. [B] (hierna onderscheidenlijk: percelen [A] en [B]). Zij stellen schade te lijden ten gevolge van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998". Dit ten eerste omdat de agrarische bouwkavel voor perceel [B], hun huisperceel, in dit plan is vervallen en hun woning daarin als burgerwoning is bestemd. Voorts omdat in dit plan aan perceel [A] een agrarische bestemming is toegekend, terwijl daarop volgens [verzoekers] voorheen een uit te werken woonbestemming lag.
2.4.    De gemeenteraad heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ). Deze heeft in november 2004 een advies uitgebracht en op 15 februari 2005 een nader advies naar aanleiding van een reactie van appellanten. In juni 2005 heeft zij een gedeeltelijk herzien advies uitgebracht. Daarin is, samengevat en voor zover thans van belang, het volgende gesteld.
Het noordoostelijke gedeelte van perceel [A] was ingevolge het bestemmingsplan "Stramproy-West" bestemd voor de uit te werken bestemming "Woongebied II voorlopig agrarische doeleinden" en dus voor woongebied, met dien verstande dat aan de realisering daarvan voorwaarden zijn gesteld. Die bestemming is voor dit perceel niet uitgewerkt. Bij uitwerking had dit perceelgedeelte evenwel ook voor openbaar groen kunnen worden bestemd; [verzoekers] hadden dan op die grond niet kunnen bouwen. In het uitwerkingsplan "'t Lambroek" (hierna: het uitwerkingsplan), dat is vastgesteld voor gronden met de bestemming "Woongebied II voorlopig agrarische doeleinden" noordelijk van perceel [A], is voorts gesteld dat die bestemming voor perceel [A] niet zal worden uitgewerkt. Met de vaststelling van het uitwerkingsplan zijn eventuele verwachtingen ten aanzien van bouwmogelijkheden op perceel [A] dan ook verdwenen en vertegenwoordigde dit perceel nog slechts een agrarische waarde. Nu perceel [A] in het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" voor agrarisch doeleinden is bestemd en derhalve evenzeer een agrarisch waarde vertegenwoordigt, is de planologische situatie ten gevolge van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in zoverre niet gewijzigd en heeft het in zoverre niet tot waardevermindering van dat perceel geleid.
De gemeenteraad heeft de adviezen van de SAOZ aan de besluiten van 2 november 2005 en 24 mei 2006 ten grondslag gelegd.
2.5.    De rechtbank heeft vastgesteld dat het uitwerkingsplan geen betrekking heeft op perceel [A]. Volgens de rechtbank betekent dit echter niet dat er bij de planvergelijking van moet worden uitgegaan dat dit perceel onder het bestemmingsplan "Stramproy-West" slechts een agrarische waarde vertegenwoordigde, die het onder het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" zou hebben behouden. De rechtbank heeft verder overwogen dat ingevolge het bestemmingsplan "Stramproy-West" op het noordelijke gedeelte van perceel [A] de bestemming "Woongebied II voorlopig agrarische doeleinden" rustte en dat de als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor woongebied. Gelet op de jurisprudentie moest bij de planvergelijking rekening worden gehouden met hetgeen volgens dit bestemmingsplan na uitwerking maximaal mogelijk was, te weten woonbebouwing, aldus de rechtbank.
Op grond hiervan heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit van 24 mei 2006 ten aanzien van de bestemmingswijziging voor het noordelijke gedeelte van perceel [A] een toereikende motivering ontbeert en heeft zij het beroep tegen dit besluit reeds hierom gegrond geacht.
2.6.    Het hoger beroep van de gemeenteraad heeft geen betrekking op perceel [B] maar is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat bij de planvergelijking rekening moet worden gehouden met hetgeen volgens het bestemmingsplan "Stramproy-West" na uitwerking maximaal mogelijk was op het noordelijke gedeelte van perceel [A], te weten woonbebouwing. Daartoe voert hij in de eerste plaats aan dat de jurisprudentie waarnaar de rechtbank heeft verwezen in dit geval toepassing mist, omdat daarin sprake was van uit te werken bestemmingen waarvoor, anders dan hier aan de orde, geen uitwerkingsplan was vastgesteld. Voorts voert hij aan dat eventuele verwachtingen dat op perceel [A] woningen zouden kunnen worden gebouwd vanaf de datum waarop het uitwerkingsplan van kracht werd, zijn vervallen omdat het uitwerkingsplan betrekking heeft op viervijfde gedeelte van de gronden met de uit te werken woonbestemming, en daarin uitdrukkelijk is vermeld dat het resterende gedeelte van die gronden geen woonbestemming meer zal krijgen. Volgens de gemeenteraad heeft hij aan het besluit van 24 mei 2006 terecht ten grondslag gelegd dat de planologische mutatie niet heeft geleid tot vermindering van de waarde van perceel [A].
2.6.1.    Het noordelijke en noordoostelijke gedeelte van perceel [A] was volgens de plankaart van het door de gemeenteraad op 24 maart 1981 vastgestelde bestemmingsplan "Stramproy-West" bestemd als "Woongebied II voorlopig agrarische doeleinden". Volgens de voorschriften was dit gebied aldus bestemd voor woongebied, met dien verstande dat die bestemming eerst met ingang van 1 januari 1986 mocht worden gerealiseerd, de gronden tot die datum slechts voor agrarische doeleinden mochten worden gebruikt, het college van burgemeester en wethouders de bestemming overeenkomstig de uitwerkingsregels moest uitwerken en op die gronden tot het van kracht worden van een uitwerkingsplan alleen in overeenstemming met het ontwerp van een uitwerkingsplan mocht worden gebouwd. Ingevolge de uitwerkingsregels, voor zover thans van belang, zou de woonbebouwing bestaan uit huizen in maximaal twee bouwlagen, zou de bebouwingsdichtheid niet meer dan 25 huizen per hectare bedragen en werden de bij de woonbebouwing behorende perceelgedeelten bestemd voor tuin en achtertuin overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de planvoorschriften.
Perceel [A] is ingevolge de plankaart van het door de gemeenteraad op 29 april 1999 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1998", waarvan enkele, thans niet van belang zijnde, onderdelen in 2001 zijn herzien, geheel bestemd als "Agrarisch gebied" met de aanduiding "kernrandgebied" waarop ingevolge de voorschriften, voor zover thans van belang, alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd.
2.6.2.    De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar onder meer de recente uitspraken van de Afdeling van 18 januari 2006 in zaak no.
200503956/1en 21 juni 2006 in zaak no.
200507631/1overwogen, dat bij de planvergelijking rekening moet worden gehouden met hetgeen volgens het bestemmingsplan "Stramproy-West" na uitwerking op perceel [A] maximaal mogelijk was en dat het daarbij gelet op de uitwerkingsregels gaat om woonbebouwing. Dat het college van burgemeester en wethouders in dit geval, anders dan waarvan in genoemde uitspraken sprake was, het bestemmingsplan slechts voor bepaalde percelen heeft uitgewerkt, brengt niet mee dat daarmee de uitwerkingsplicht voor perceel [A] is komen te vervallen. Nu het uitwerkingsplan "'t Lambroek" slechts voor een deel van de gronden met de bestemming "Woongebied II voorlopig agrarische doeleinden" is vastgesteld en geen betrekking heeft op perceel [A], is daarop  de uitwerkingsplicht blijven rusten. De omstandigheid dat in de toelichting bij het uitwerkingsplan "'t Lambroek" is vermeld dat die bestemming voor perceel [A] feitelijk niet zal worden uitgewerkt, maakt dit niet anders, nu het bestemmingsplan "Stramproy-West" daardoor niet is gewijzigd. Ook de omstandigheid dat voor het perceel feitelijk een bouwverbod gold, omdat daarop alleen kon worden gebouwd na uitwerking van de bestemming, betekent niet dat bij de planvergelijking hetgeen na uitwerking maximaal mogelijk was buiten beschouwing dient te worden gelaten. Niet de feitelijke situatie is immers van belang, maar hetgeen op grond van het bestemmingsplan "Stramproy-West" na uitwerking maximaal op perceel [A] kon worden gerealiseerd, te weten woonbebouwing, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het betoog van de gemeenteraad faalt.
2.7.    De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    De gemeenteraad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de raad der gemeente Weert tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 189,11 (zegge: honderdnegenentachtig euro en elf cent); het dient door de gemeente Weert aan [verzoekers] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    bepaalt dat van de gemeente Weert een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak     w.g. Haan
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007
18-507.