ECLI:NL:RVS:2007:BB8411

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702662/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • W. Konijnenbelt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijstelling voor woon- en werkgebied Moeshoek te Slagharen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 2 maart 2007 het beroep van [appellant B] en anderen niet-ontvankelijk verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld door [appellant A], [appellant B] en anderen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, dat op 7 maart 2006 vrijstelling verleende voor het aanleggen en inrichten van terreinen voor het woon- en werkgebied Moeshoek in Slagharen. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant A] geen zienswijzen had ingediend en daarom niet-ontvankelijk was in zijn beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van [appellant A] niet-ontvankelijk verklaard, maar het hoger beroep van [appellant B] en anderen gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat [appellant B] en anderen als belanghebbenden moeten worden aangemerkt, omdat zij in de nabijheid van de locatie wonen en zicht hebben op de werkzaamheden. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat zij niet-ontvankelijk waren. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het beroep van [appellant B] en anderen niet-ontvankelijk was verklaard en heeft het beroep van [appellant B] en anderen tegen het besluit van 7 maart 2006 ongegrond verklaard. De Afdeling concludeert dat de ruimtelijke onderbouwing van het project voldoet aan de eisen en dat de kap van bomen noodzakelijk is voor de uitvoering van het project, met compensatie door het planten van nieuwe bomen. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

200702662/1.
Datum uitspraak: 21 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 06/616 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 2 maart 2007 in het geding tussen:
[appellant B] en anderen, [wederpartijen]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg (hierna: het college) aan de gemeente Hardenberg vrijstelling verleend voor het aanleggen en inrichten van de terreinen van het beoogd woon- en werkgebied Moeshoek, gelegen aan en nabij de Moeshoekweg, de Weverijweg, de Prinses Marijkelaan en Prinses Margrietlaan te Slagharen (hierna: de locatie).
Bij uitspraak van 2 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door onder meer [appellant B] en anderen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 10 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 juni 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college en appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2007, waar [appellant A] en [appellant B] e.a., vertegenwoordigd door ing. N.C.F. Eijsvogel en [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door L. Zandman en B.J. Gerrits, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.    Overwegingen
2.1.    Het project voorziet in werkzaamheden voor het bouwrijp maken van de locatie ten behoeve van de bouw van een woon- en een werkgebied Slagharen Moeshoek. De werkzaamheden zullen onder meer bestaan uit het ophogen en egaliseren van gronden, het verwijderen van bomen en andere houtopstanden, het aanleggen van wegen en het leggen van kabels en leidingen.
2.2.    Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
2.3.    [appellant A] heeft geen zienswijzen naar voren gebracht tegen het ontwerp en geen beroep ingediend tegen het besluit van 7 maart 2006. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Hij kan daarom, gelet op artikel 6:13, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, geen hoger beroep instellen.
2.4.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk, voor zover ingesteld door [appellant A].
2.5.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.6.    [appellant B] e.a. betogen dat de rechtbank door hun beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat zij als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt bij de verlening van de vrijstelling.
2.6.1.    Dit betoog slaagt. Ter zitting is komen vast te staan, dat [appellanten B1] op 175 m afstand van de locatie wonen en vanuit hun tuin daar zicht op hebben. Voorts zijn de werkzaamheden voor het bouwrijp maken van de locatie ten behoeve waarvan vrijstelling is verleend van zodanige aard en omvang dat aannemelijk is dat de ruimtelijke uitstraling daarvan zich bij de woningen van [appellant B] e.a. zal doen gevoelen. De rechtbank heeft niet onderkend dat [appellant B] e.a. ingevolge artikel 1:2 van de Awb als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt.
2.7.    Het hoger beroep is gegrond, voor zover ingesteld door [appellant B] e.a. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover [appellant B] e.a. niet-ontvankelijk zijn verklaard. De Afdeling zal alsnog de door [appellant B] e.a. tegen het besluit van 7 maart 2006 bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
2.8.    [appellant B] e.a. betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe betogen zij dat het college geen inzicht heeft geboden in de wijze waarop de te kappen bomen zullen worden gecompenseerd. Voorts betogen zij dat het college niet heeft gemotiveerd waarom de bestaande sloot langs de Weverijweg verder wordt uitgediept en verbreed en als gevolg hiervan, naar door [appellant B] e.a. ter zitting in hoger beroep is gesteld, 29 bomen moeten wijken. Bovendien wordt een aantal bomen gekapt zonder dat dit strikt noodzakelijk is, aldus [appellant B] e.a.
2.8.1.    Het betoog slaagt niet. De ruimtelijke onderbouwing van het project wordt onder meer gevormd door de voorontwerpen van de bestemmingsplannen "Slagharen woongebied Moeshoek" en "Slagharen werkgebied Moeshoek" en het verslag van het vooroverleg ingevolge artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Ook de eindverslagen van de inspraakprocedure van voormelde voorontwerpen en het Structuurplan Slagharen-West maken deel uit van de ruimtelijke onderbouwing. In de voorontwerpen is een beschrijving gegeven van het onderhavige project. Bij deze voorontwerpen zijn bomenplannen gevoegd, die zijn aangevuld met een overzicht van de te planten en te kappen bomen. Daarmee is duidelijk gemaakt welke bomen zullen worden gekapt en waar, welk soort bomen zal worden geplant. In de voorontwerpen is tot uitgangspunt gekozen dat het groen in het plangebied zoveel mogelijk wordt gehandhaafd. In de nota van zienswijzen is gesteld dat de verbreding van de bestaande sloot langs de Weverijweg noodzakelijk is ten behoeve van de waterhuishouding. Als gevolg van die verbreding dient één rij bomen te worden gekapt. Ook is in die nota vermeld dat ter compensatie in het noordoostelijk talud van de desbetreffende sloot onderbeplanting wordt aangebracht. De kap van de bomen langs de Moeshoekweg is eveneens noodzakelijk ten behoeve van de waterhuishouding en de overige bomen worden gekapt ten behoeve van onder meer inritconstructies.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de daaraan te stellen eisen. In hetgeen [appellant B] e.a. hebben aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat bomen zullen worden gekapt zonder dat dit noodzakelijk is. Bovendien zal die kap worden gecompenseerd door nieuw te planten bomen.
2.9.    Anders dan [appellant B] e.a. betogen, kan in de omstandigheid dat in artikel 4.4.2, tweede lid, aanhef en onder j, van de nieuwe Algemene Plaatselijke Verordening Hardenberg is bepaald dat geen kapvergunning is vereist in geval een vrijstellingsbesluit als bedoeld in artikel 19 van de WRO onherroepelijk is geworden, geen grond worden gevonden voor het oordeel dat zij hierdoor in hun mogelijkheden om in rechte op te komen zijn geschaad. [appellant B] e.a. hebben in het kader van de verleende vrijstelling de kap van de bomen aan de orde kunnen stellen.
2.10.    In beroep is door [appellant B] e.a. niet aangevoerd dat de vrijstelling is verleend in strijd met het Streekplan 2000+ en het Structuurplan Slagharen West (2003), dat de gevolgen van het project wat betreft de flora en fauna niet zijn onderzocht en dat het college onvoldoende inzicht heeft verschaft in de financiële uitvoerbaarheid en de noodzaak van het plan. In hoger beroep dienen deze punten daarom buiten beschouwing te worden gelaten, nu er geen reden is aangevoerd waarom voormeld betoog niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en [appellant B] e.a. dit gelet op de functie van het hoger beroep hadden behoren te doen.
2.11.    Gelet op het voorgaande zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep van [appellant B] e.a. tegen het besluit van 7 maart 2006 alsnog ongegrond verklaren.
2.12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover ingesteld door [appellant A];
II.    verklaart het hoger beroep gegrond voor zover ingesteld door [appellant B] e.a.;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 2 maart 2007 in zaak no. Awb 06/616, voor zover het beroep van [appellant B] e.a. niet-ontvankelijk is verklaard;
IV.    verklaart het door [appellant B] e.a. bij de rechtbank Zwolle ingestelde beroep ongegrond;
V.    gelast dat gemeente Hardenberg aan [appellant B] e.a. het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom     w.g. Van Heusden
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007
163-430.