ECLI:NL:RVS:2007:BB8399

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703252/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Leeuwarden

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand Leeuwarden. De aanvraag was ingediend door appellante op 4 januari 2006, maar werd afgewezen omdat de Raad oordeelde dat de aanvraag kennelijk van elke grond ontbloot was. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 25 april 2006 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Leeuwarden op 26 maart 2007 het beroep van appellante tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij haar gronden heeft aangevuld in een brief van 5 juni 2007.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 oktober 2007. In de overwegingen van de uitspraak wordt ingegaan op de relevante wetgeving, waaronder de Wet op de rechtsbijstand en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria. De Raad concludeert dat de aanvraag van appellante niet voldeed aan de vereisten voor het verlenen van rechtsbijstand, omdat zij geen toereikende gronden had aangedragen voor haar bezwaarschrift tegen een besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken. De Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie die bevestigt dat het indienen van een bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden niet kan worden aangemerkt als het daadwerkelijk verlenen van rechtsbijstand.

Uiteindelijk oordeelt de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak wordt openbaar uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

200703252/1.
Datum uitspraak: 21 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],[land]
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1226 van de rechtbank Leeuwarden van 26 maart 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de Raad voor Rechtsbijstand Leeuwarden.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2006 heeft de Raad voor Rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de Raad) de aanvraag van appellante om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 25 april 2006 heeft de Raad het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2007, verzonden op 27 maart 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 7 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juni 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2007, waar de Raad, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder rechtsbijstand verstaan rechtskundige bijstand aan een rechtzoekende ter zake van een rechtsbelang dat hem rechtstreeks en individueel aangaat, voor zover in deze wet en de daarop berustende bepalingen geregeld.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, wordt rechtsbijstand niet verleend indien de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond ontbloot is.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft.
2.2.    Bij voormeld, in bezwaar gehandhaafd, besluit van 4 januari 2006 heeft de Raad het verzoek om een toevoeging, geregistreerd onder nummer 5BI7416, afgewezen, op de grond dat de aanvraag betrekking heeft op een vordering waarvoor appellante volstrekt ontoereikende gronden heeft verschaft, zoals bedoeld in artikel 3, aanhef en onder b, van het Brt. De toevoeging was gevraagd ten behoeve van het verlenen van rechtsbijstand in verband met het indienen van een bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden tegen een besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 27 september 2005.
2.3.    In hoger beroep bestrijdt appellante het oordeel van de rechtbank dat de Raad de aanvraag om een toevoeging van iedere grond ontbloot heeft kunnen achten. Hiertoe voert zij aan dat in de brief aan de Raad van 23 december 2005 is aangegeven op welke grond het besluit van de Minister zal worden aangevochten.
2.4.    Gelet op vaste jurisprudentie waaruit volgt dat het indienen van een bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden niet als het daadwerkelijk verlenen van rechtsbijstand kan worden aangemerkt, heeft de Raad op goede gronden geweigerd de gevraagde toevoeging af te geven. In dit verband heeft de rechtbank terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2000, no. 199902513/1 (JSV 2001/64), en kan tevens worden gewezen op de uitspraken van de Afdeling van 29 augustus 2001, no. 200003865/1 (JSV2002/14), en 3 oktober 2001, no. 200101459/1 (JSV 2002/15). Voorts heeft appellante anders dan dat zij stelt in haar brief van 23 december 2005 geen gronden vermeld.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena    w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007
312-538.