ECLI:NL:RVS:2007:BB8361

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707008/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage inzake vreemdelingenbewaring en voortvarendheid van uitzettingshandelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 9 september 2007. De rechtbank 's Gravenhage heeft op 21 september 2007 de beroep van de appellant ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De staatssecretaris van Justitie heeft in zijn verweerschrift uiteengezet dat de appellant kort na zijn inbewaringstelling door de vreemdelingenpolitie is gehoord en dat het overdrachtsformulier op 14 september 2007 is ingevuld. Het dossier is op 17 september 2007 naar de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) verzonden. De staatssecretaris heeft aangegeven dat er geen inbreuk is op de vereiste voortvarendheid bij de uitzettingshandelingen, ondanks de tijd die is verstreken tussen de inbewaringstelling en de zitting van de rechtbank. De Raad van State heeft geoordeeld dat de grief van de appellant faalt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 9 november 2007.

Uitspraak

200707008/1.
Datum uitspraak: 9 november 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[Appellant],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak in zaak nr. 07/34963 van de rechtbank 's Gravenhage van 21 september 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2007 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 21 september 2007, waarvan het proces-verbaal op 27 september 2007 is verzonden, heeft de rechtbank ’s Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 oktober 2007 heeft de Afdeling de staatssecretaris gevraagd om een nadere toelichting. De staatssecretaris heeft hierop bij brief van 30 oktober 2007 een nader stuk ingediend. Appellante heeft hierop bij brief van 1 november 2007 gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt appellant, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat ondanks de trage voortgang in de zaak geen aanleiding voor opheffing van de bewaring bestaat. Daartoe betoogt hij, dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit onmiddellijk had kunnen starten, aangezien hij op de dag van de inbewaringstelling gedetailleerde gegevens over zijn verblijfsrechtelijke situatie in Frankrijk heeft verstrekt. Nu voorts op de dag van de zitting van de rechtbank, twaalf dagen na de inbewaringstelling, nog geen uitzettingshandelingen waren verricht, had de rechtbank niet tot de aangevallen uitspraak mogen komen, aldus appellant.
2.1.1. In zijn brief van 30 oktober 2007 heeft de staatssecretaris uiteengezet, dat appellant op 9 september 2007 - kort na de inbewaringstelling - door de vreemdelingenpolitie is gehoord met het oog op de vaststelling van zijn identiteit, dat het overdrachtsformulier op 14 september 2007 is ingevuld en het dossier op 17 september 2007 naar de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) is verzonden. Na ontvangst door deze dienst op 20 september 2007 is het dossier op 21 september 2007 aan een regievoerder toebedeeld.
2.1.2. Gezien deze, door appellant in zijn brief van 1 november 2007 niet betwiste informatie, kan appellant niet worden gevolgd in zijn betoog dat op de dag van de zitting van de rechtbank nog geen uitzettingshandelingen hadden plaatsgevonden.
Uit de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2007 blijkt niet waarom het overdrachtsformulier vijf dagen na het verhoor van 9 september 2007 is ingevuld en het dossier drie dagen daarna naar de DT&V is verzonden. Hoewel niet is gebleken dat in dit geval de staatssecretaris op onderdelen van de uitzettingsprocedure niet sneller had kunnen handelen, is wat betreft het verloop van de hiervoor beschreven handelingen in zijn geheel evenwel geen sprake van een inbreuk op de bij iedere uitzetting vereiste voortvarendheid, zodat geen grond bestaat de voortduring van de bewaring om die reden onrechtmatig te achten.
De grief faalt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. M.A.A. Mondt Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
Voorzitter
w.g. Hazen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2007
452.
Verzonden: 9 november 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak