ECLI:NL:RVS:2007:BB7838

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702125/1 en 200702132/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van uitspraken inzake erkenning voor groothandel in wapens en munitie

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 november 2007 uitspraak gedaan op verzoeken tot herziening van eerdere uitspraken van 15 juni 2005. De verzoeker, die een erkenning had voor het uitoefenen van een groothandel in wapens en munitie, verzocht om herziening op basis van nieuwe feiten en omstandigheden die volgens hem niet bekend waren vóór de eerdere uitspraken. De verzoeken zijn ingediend op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling heeft vastgesteld dat de eerdere uitspraken betrekking hadden op de intrekking van de erkenning van de verzoeker en dat deze intrekking was gebaseerd op administratieve onregelmatigheden en het niet naleven van de wapenwetgeving.

De verzoeker voerde aan dat hij geen wapens van categorie II aan onbevoegden had geleverd en dat er geen strafbare feiten waren gepleegd. Hij verwees naar een arrest van het Hof Amsterdam en een besluit van de minister van Justitie, waarin werd gesteld dat andere erkenninghouders niet waren vervolgd. De Afdeling oordeelde echter dat de nieuwe feiten en omstandigheden, waaronder het arrest en de verklaringen van vuurwapenexperts, niet relevant waren voor de herziening omdat deze na de eerdere uitspraken waren ontstaan. Bovendien was de verzoeker al op de hoogte van bepaalde feiten die hij aanvoerde als nieuw.

De Afdeling benadrukte dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten die vóór de eerdere uitspraak plaatsvonden en die de verzoeker niet bekend konden zijn. Aangezien de verzoeker niet kon aantonen dat aan deze voorwaarden was voldaan, werden de verzoeken tot herziening afgewezen. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 14 november 2007.

Uitspraak

200702125/1 en 200702132/1.
Datum uitspraak: 14 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de verzoeken van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraken van de Afdeling van 15 juni 2005, in zaak no.
200409136/1en zaak no.
200409641/1.
1.    Procesverloop
Bij uitspraken van 15 juni 2005, in de zaken nos.
200409136/1en no.
200409641/1, heeft de Afdeling de aangevallen uitspraken bevestigd. De uitspraken zijn aangehecht.
Bij brief van 21 maart 2007 heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraken te herzien. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 5 en 8 juli en 29 augustus 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 29 juni 2007 en 22 augustus 2007 heeft de Minister van Justitie (hierna: de minister) op de verzoeken gereageerd.
Bij brieven van 26 september 2007 en 3 oktober 2007 zijn nadere stukken ingekomen van verzoeker onderscheidenlijk de minister.
De Afdeling heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 15 oktober 2007, waar verzoeker in persoon is verschenen. Voorts zijn gehoord de minister en de Belastingdienst Douane Noord/Centrale dienst voor in- en uitvoer, vertegenwoordigd door mr. R.S. Tenge, werkzaam bij het Ministerie van Justitie.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2.    De hiervoor vermelde uitspraken waarvan herziening wordt verzocht, hebben betrekking op de intrekking van de aan verzoeker verleende erkenning voor het uitoefenen van een groothandel in wapens en munitie van de categorieën II en III, alsmede het herstellen en transformeren van genoemde wapens respectievelijk de intrekking van het aan verzoeker verleende consent voor het doen binnenkomen van onderdelen van wapens vanuit Pakistan. In die procedures heeft verzoeker onder meer aangevoerd dat hij er zorg voor heeft gedragen dat de wapens die hij verhandelt op alle punten voldoen aan de wapenwetgeving respectievelijk dat een consent niet kan worden ingetrokken vanwege het ontbreken van een erkenning. De Afdeling is echter tot het oordeel gekomen dat verzoeker bij het ombouwen van de wapens heeft gehandeld in strijd met de wapenwetgeving en de hem verleende erkenning respectievelijk het consent. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat sprake was van administratieve onregelmatigheden.
2.3.    In de verzoeken om herziening en de aanvullende stukken heeft verzoeker uiteengezet dat hij het niet eens is met de uitspraken van 15 juni 2005. Met een verwijzing naar het arrest van het Hof Amsterdam van 4 mei 2006, waarbij een erkenninghouder uit Hoofddorp deels is vrijgesproken, deels is ontslagen van alle rechtsvervolging en deels schuldig is verklaard zonder oplegging van straf of maatregelen, en het besluit op bezwaar van de minister van 6 februari 2007, waarin hij het administratief beroep van deze erkenninghouder gegrond heeft verklaard, stelt verzoeker dat vast is komen te staan dat hij geen wapens van categorie II aan onbevoegden heeft geleverd. Voorts hebben twee vuurwapenexperts in 2007 verklaard dat verzoeker geen strafbare feiten heeft gepleegd en heeft het opgemaakte proces-verbaal niet geleid tot vervolging. Twee andere wapenhandelaren hebben gehandeld in illegale wapens en een derde wapenhandelaar leefde de voorschriften met betrekking tot de registratie niet na maar zij behielden hun erkenning. Een politieambtenaar heeft in beslag genomen wapens en munitie verhandeld, terwijl tegen hem geen strafvervolging is ingesteld.
2.4.    De Afdeling wijst erop dat het bijzondere karakter van het rechtsmiddel herziening met zich brengt dat bij de beslissing op een verzoek om herziening slechts rekening wordt gehouden met nader gebleken feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, redelijkerwijs niet bekend konden zijn.
2.5.    Het arrest van het Hof Amsterdam van 4 mei 2006, het besluit op bezwaar van de minister van 6 februari 2007, de verklaringen van de vuurwapenexperts en de bevestiging dat niet tot vervolging zal worden overgegaan dateren van na 15 juni 2005 en kunnen reeds hierom, gelet op artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Awb geen grond vormen voor herziening. Het verhoor in de strafzaak is van voor de uitspraken van de Afdeling maar was verzoeker ook voor de uitspraken waarvan herziening is gevraagd al bekend en kan, gelet op artikel 8:88, eerste lid, onder b, van de Awb niet tot herziening leiden. Met betrekking tot de feiten en omstandigheden in de zaken van andere wapenhandelaren, die zich afspeelden voor de uitspraken van de Afdeling van 15 juni 2005, kan niet worden geoordeeld dat deze redelijkerwijs niet bij verzoeker bekend konden zijn. De Afdeling betrekt daarbij dat de kring van de erkenninghouders klein is en dat verzoeker goed is ingevoerd in die wereld. Ook valt niet in te zien dat de feiten en omstandigheden in de zaak van de politieambtenaar, voor zover die dateren van voor de uitspraken van de Afdeling, redelijkerwijs niet bekend hadden kunnen zijn voor de uitspraken waarvan herziening is gevraagd. Voor zover het feiten en omstandigheden betreft van na 15 juni 2005 is al om die reden geen sprake van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Overigens heeft verzoeker met betrekking tot de door hem genoemde zaken van anderen, waarin de erkenning niet is ingetrokken, niet duidelijk kunnen maken waarom die met zijn zaken rechtens vergelijkbaar zouden zijn.
2.6.    Gelet op het vorenstaande dienen de verzoeken te worden afgewezen, nu geen sprake is van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007
290.