200702125/1 en 200702132/1.
Datum uitspraak: 14 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de verzoeken van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraken van de Afdeling van 15 juni 2005, in zaak no.
200409136/1en zaak no.
200409641/1.
Bij uitspraken van 15 juni 2005, in de zaken nos.
200409136/1en no.
200409641/1, heeft de Afdeling de aangevallen uitspraken bevestigd. De uitspraken zijn aangehecht.
Bij brief van 21 maart 2007 heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraken te herzien. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 5 en 8 juli en 29 augustus 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 29 juni 2007 en 22 augustus 2007 heeft de Minister van Justitie (hierna: de minister) op de verzoeken gereageerd.
Bij brieven van 26 september 2007 en 3 oktober 2007 zijn nadere stukken ingekomen van verzoeker onderscheidenlijk de minister.
De Afdeling heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 15 oktober 2007, waar verzoeker in persoon is verschenen. Voorts zijn gehoord de minister en de Belastingdienst Douane Noord/Centrale dienst voor in- en uitvoer, vertegenwoordigd door mr. R.S. Tenge, werkzaam bij het Ministerie van Justitie.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. De hiervoor vermelde uitspraken waarvan herziening wordt verzocht, hebben betrekking op de intrekking van de aan verzoeker verleende erkenning voor het uitoefenen van een groothandel in wapens en munitie van de categorieën II en III, alsmede het herstellen en transformeren van genoemde wapens respectievelijk de intrekking van het aan verzoeker verleende consent voor het doen binnenkomen van onderdelen van wapens vanuit Pakistan. In die procedures heeft verzoeker onder meer aangevoerd dat hij er zorg voor heeft gedragen dat de wapens die hij verhandelt op alle punten voldoen aan de wapenwetgeving respectievelijk dat een consent niet kan worden ingetrokken vanwege het ontbreken van een erkenning. De Afdeling is echter tot het oordeel gekomen dat verzoeker bij het ombouwen van de wapens heeft gehandeld in strijd met de wapenwetgeving en de hem verleende erkenning respectievelijk het consent. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat sprake was van administratieve onregelmatigheden.
2.3. In de verzoeken om herziening en de aanvullende stukken heeft verzoeker uiteengezet dat hij het niet eens is met de uitspraken van 15 juni 2005. Met een verwijzing naar het arrest van het Hof Amsterdam van 4 mei 2006, waarbij een erkenninghouder uit Hoofddorp deels is vrijgesproken, deels is ontslagen van alle rechtsvervolging en deels schuldig is verklaard zonder oplegging van straf of maatregelen, en het besluit op bezwaar van de minister van 6 februari 2007, waarin hij het administratief beroep van deze erkenninghouder gegrond heeft verklaard, stelt verzoeker dat vast is komen te staan dat hij geen wapens van categorie II aan onbevoegden heeft geleverd. Voorts hebben twee vuurwapenexperts in 2007 verklaard dat verzoeker geen strafbare feiten heeft gepleegd en heeft het opgemaakte proces-verbaal niet geleid tot vervolging. Twee andere wapenhandelaren hebben gehandeld in illegale wapens en een derde wapenhandelaar leefde de voorschriften met betrekking tot de registratie niet na maar zij behielden hun erkenning. Een politieambtenaar heeft in beslag genomen wapens en munitie verhandeld, terwijl tegen hem geen strafvervolging is ingesteld.
2.4. De Afdeling wijst erop dat het bijzondere karakter van het rechtsmiddel herziening met zich brengt dat bij de beslissing op een verzoek om herziening slechts rekening wordt gehouden met nader gebleken feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, redelijkerwijs niet bekend konden zijn.
2.5. Het arrest van het Hof Amsterdam van 4 mei 2006, het besluit op bezwaar van de minister van 6 februari 2007, de verklaringen van de vuurwapenexperts en de bevestiging dat niet tot vervolging zal worden overgegaan dateren van na 15 juni 2005 en kunnen reeds hierom, gelet op artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Awb geen grond vormen voor herziening. Het verhoor in de strafzaak is van voor de uitspraken van de Afdeling maar was verzoeker ook voor de uitspraken waarvan herziening is gevraagd al bekend en kan, gelet op artikel 8:88, eerste lid, onder b, van de Awb niet tot herziening leiden. Met betrekking tot de feiten en omstandigheden in de zaken van andere wapenhandelaren, die zich afspeelden voor de uitspraken van de Afdeling van 15 juni 2005, kan niet worden geoordeeld dat deze redelijkerwijs niet bij verzoeker bekend konden zijn. De Afdeling betrekt daarbij dat de kring van de erkenninghouders klein is en dat verzoeker goed is ingevoerd in die wereld. Ook valt niet in te zien dat de feiten en omstandigheden in de zaak van de politieambtenaar, voor zover die dateren van voor de uitspraken van de Afdeling, redelijkerwijs niet bekend hadden kunnen zijn voor de uitspraken waarvan herziening is gevraagd. Voor zover het feiten en omstandigheden betreft van na 15 juni 2005 is al om die reden geen sprake van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Overigens heeft verzoeker met betrekking tot de door hem genoemde zaken van anderen, waarin de erkenning niet is ingetrokken, niet duidelijk kunnen maken waarom die met zijn zaken rechtens vergelijkbaar zouden zijn.
2.6. Gelet op het vorenstaande dienen de verzoeken te worden afgewezen, nu geen sprake is van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007