ECLI:NL:RVS:2007:BB7816

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702697/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • S. Scheerhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit RDW inzake registratie voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de RDW tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De RDW had op 16 februari 2006 het verzoek van [verzoeker] om de registratie van een voertuig met een specifiek kenteken te beëindigen, toegewezen en het kentekenbewijs ongeldig verklaard. [Verzoeker] was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar gemaakt, maar de RDW verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank Rotterdam oordeelde echter op 23 maart 2007 dat het bezwaar van [verzoeker] gegrond was en dat de RDW een nieuw besluit moest nemen op het verzoek om herziening.

De RDW ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de RDW de brief van [verzoeker] van 27 juni 2006 terecht als een bezwaarschrift had aangemerkt. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet terecht had geoordeeld dat de RDW de brief als een verzoek om herziening had moeten beschouwen. De RDW had het bezwaar van [verzoeker] terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na de termijn was ingediend en er geen omstandigheden waren die deze termijnoverschrijding konden rechtvaardigen.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [verzoeker] ongegrond. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 14 november 2007.

Uitspraak

200702697/1.
Datum uitspraak: 14 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3608 van de rechtbank Rotterdam van 23 maart 2007 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2006 heeft appellant (hierna: de RDW) het verzoek van [verzoeker] om de registratie van het voertuig met het kenteken […] te beëindigen, toegewezen en dat kentekenbewijs met ingang van die datum ongeldig verklaard.
Bij besluit van 28 juli 2006 heeft de RDW het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 maart 2007, verzonden op 28 maart 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en bepaald dat de RDW een besluit neemt op het verzoek om herziening van 27 juni 2006. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 mei 2007 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2007, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij brief van 27 juni 2006 heeft [verzoeker] de RDW medegedeeld dat de in het systeem van de RDW als datum van ongeldigverklaring van het voormeld kentekenbewijs vermelde datum 16 februari 2006 onjuist is en dat dit 19 december 2005 moet zijn, de datum van verkoop van het desbetreffende voertuig. De RDW heeft deze brief aangemerkt als een tegen het besluit van 16 februari 2006 gericht bezwaarschrift en heeft dit wegens een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.    Het geschil beperkt zich tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de RDW de brief van 27 juni 2006 had moeten aanmerken als een verzoek om herziening van het besluit van 16 februari 2006.
De Afdeling beantwoordt deze vraag ontkennend. De RDW heeft de brief van 27 juni 2006 terecht als een bezwaarschrift aangemerkt. De strekking van die brief is dat het besluit van 16 februari 2006 volgens appellant onjuist is, in welk verband hij feiten en omstandigheden vermeldt die zich hadden voorgedaan ten tijde van het nemen van dit besluit. Het aanmerken van de brief van 27 juni 2006 als een verzoek om herziening zou appellant ook niet baten omdat aan een dergelijk verzoek nieuwe, na het besluit van 16 februari 2006 opgekomen, feiten of omstandigheden ten grondslag moeten worden gelegd, waarvan in dit geval niet gebleken is. Overigens is door appellant nimmer betwist dat zijn brief van 27 juni 2006 als een bezwaarschrift moest worden gezien.
2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 28 juli 2006 van appellant alsnog ongegrond verklaren. Zij overweegt hiertoe als volgt.
2.4.    Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.5.    Vast staat dat het bezwaarschrift van 27 juni 2006 ruim na afloop van de bezwaartermijn is ingediend bij de RDW. Niet gebleken is van omstandigheden als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, op grond waarvan niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker] in verzuim is geweest. Zijn betoog dat hij de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en de in het besluit van 16 februari 2006 opgenomen rechtsmiddelenclausule hem niet is opgevallen, vormt niet voldoende grond voor een dergelijk oordeel. De RDW heeft het bezwaarschrift terecht wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 maart 2007 in zaak no. 06/3608;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Scheerhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom     w.g. Scheerhout
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007
318.