ECLI:NL:RVS:2007:BB7781

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703115/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor grondwateronttrekking door Thermen Bussloo B.V. en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om de vergunning die op 6 maart 2007 door het college van gedeputeerde staten van Gelderland is verleend aan Thermen Bussloo B.V. voor het onttrekken van grondwater op de locatie kadastraal bekend als gemeente Voorst, sectie A3, perceelnummer 1903. De vergunning staat het onttrekken van maximaal 8.500 m³ grondwater per kwartaal toe, met een maximum van 28.767 m³ per jaar. Het besluit is op 22 maart 2007 ter inzage gelegd. Appellante heeft op 1 mei 2007 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoert dat Thermen Bussloo B.V. geen eigenaar of gerechtigde is van de grond en dat de vergunning daarom niet op haar naam kan worden gesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 oktober 2007 behandeld, waarbij zowel appellante als verweerder en vergunninghoudster vertegenwoordigd waren.

De Afdeling overweegt dat de vergunning op zorgvuldige wijze is verleend en dat de beroepsgrond van appellante niet slaagt. De Afdeling stelt vast dat de vergunninghoudster, Thermen Bussloo B.V., een sauna-, beauty- en spa-resort exploiteert en dat het ontbreken van eigendom van de grond niet betekent dat er geen vergunning kan worden verleend. Daarnaast heeft de Afdeling de inhoud van het rapport van IF-technology beoordeeld, waaruit blijkt dat de dikte van de kleilaag en de weerstand van de watervoerende pakketten correct zijn vastgesteld. De Afdeling concludeert dat de vergunning op goede gronden is verleend en dat de beroepsgrond van appellante met betrekking tot de invloed van de ontzandingsplas en de verontreinigingen niet opgaat.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 14 november 2007.

Uitspraak

200703115/1.
Datum uitspraak: 14 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2007 heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Thermen Bussloo B.V. op grond van de Grondwaterwet een vergunning verleend voor het onttrekken aan en gedeeltelijk retourneren in de bodem van maximaal 8.500 m³ grondwater per kwartaal met een maximum van 28.767 m³ grondwater per jaar op de locatie kadastraal bekend als gemeente Voorst, sectie A3, perceelnummer 1903. Dit besluit is op 22 maart 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 27 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 2 juli 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante, vergunninghoudster en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door dr. A.J.M. Jansen en ing. P.K. Witte, en verweerder, vertegenwoordigd door A. Hager-Hiemstra en ir. S.A. Buil-van den Bos, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. M.M. Kaajan, advocaat te Amsterdam, J.E. Dolman en ing. W.J. in 't Veld, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante voert aan dat Thermen Bussloo B.V. geen eigenaar of gerechtigde is van de grond en dat het haar daarom bevreemdt dat de vergunning op haar naam is gesteld.
2.1.1.    Thermen Bussloo B.V. exploiteert aan de Bloemenksweg te Voorst een sauna-, beauty- en spa-resort en heeft ten behoeve daarvan de aanvraag voor het onttrekken van grondwater ingediend. Dat zij geen eigenaar of gerechtigde is van de grond brengt niet met zich dat haar geen vergunning op grond van de Grondwaterwet kan worden verleend.
De beroepsgrond slaagt niet.
2.2.    Het beroep van appellante richt zich tegen de inhoud van het rapport van IF-technology van 29 augustus 2006, dat door verweerder aan de bij het bestreden besluit verleende vergunning ten grondslag is gelegd. Volgens appellante is de dikte van de kleilaag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket veel minder dan de 6 m die in het rapport wordt genoemd.  Bovendien wordt niet aangetoond dat de kleilaag ononderbroken is. Ook plaatst zij vraagtekens bij de hoogte van de in de berekeningen gehanteerde weerstand van de eerste scheidende laag. Tenslotte doet het bochtige verloop van de isophysen ter hoogte van Bussloo, gepresenteerd in figuur 2 van de vergunningaanvraag, volgens appellante vermoeden dat de ontzandingplas van Bussloo toch enige invloed heeft op het tweede watervoerend pakket. Zij leidt hieruit af dat er tussen beide waterpakketten, anders dan verweerder bij het verlenen van de gevraagde vergunning heeft aangenomen, een interactie plaatsvindt. Een aanwijzing daarvoor is ook, naar appellante ter zitting heeft toegelicht, de aanwezigheid van kalkminnende planten ter plaatse.
2.2.1.    Verweerder heeft uiteengezet dat het rapport is gebaseerd op twee boorbeschrijvingen, het geohydrologisch ondergrondmodel (REGIS) en de grondwaterkaart van Nederland. Uit de boorbeschrijvingen blijkt dat de dikte van de kleilaag, anders dan de in de reactie op de zienswijze genoemde dikte van 6 m, respectievelijk 3 en 5 m bedraagt. Uit de geactualiseerde versie van REGIS, REGIS II, zoals door TNO-NITG voor Gelderland nader gedetailleerd in REGIS Gelderland, blijkt dat de dikte varieert tussen de 4 en 5 m. De boringen waar appellante naar verwijst en waaruit blijkt dat geen kleilaag aanwezig is, liggen op respectievelijk 6 en 10 km van de hier aan de orde zijnde locatie. In het invloedsgebied van de onttrekking is de kleilaag minimaal 3 m dik.
De in het rapport op 300 à 500 dagen ingeschatte weerstand bedraagt volgens REGIS Gelderland op de locatie 1.000 tot 1.500 dagen en binnen het invloedsgebied van de onttrekking minimaal 850 dagen. Een waarde van 500 dagen is derhalve niet aan te merken als een overschatting, aldus verweerder. Uit een extra berekening blijkt overigens dat ook bij een weerstand van 300 dagen de stijghoogte van het tweede watervoerend pakket minder dan 1 cm wordt beïnvloed.
Wat betreft de invloed van de ontzandingsplas sluit verweerder niet uit dat er enige wegzijging of infiltratie optreedt van het eerste watervoerend pakket naar het tweede, maar als gevolg van de weerstand van de kleilaag zal de invloed van de onttrekking in het tweede watervoerend pakket niet merkbaar zijn in het eerste.
2.2.2.    Met deze toelichting geeft verweerder er naar het oordeel van de Afdeling blijk van op zorgvuldige wijze de gevolgen van het verlenen van de gevraagde vergunning voor het grondwaterbeheer te hebben onderzocht en deze op goede gronden te hebben verleend.
Voor zover appellante aanvoert dat dit najaar door een deskundige onderzoek zal worden gedaan naar de verdroging van het nabij gelegen landgoed de Poll en dat het sterke vermoeden bestaat dat de voorgenomen grondwateronttrekkingen invloed zullen hebben op de grondwaterstand, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij daarmee bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening behoefde te houden.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.3.    Voor zover appellante heeft aangevoerd dat op iets meer dan   1000 m bodem- en grondwaterverontreinigingen, afkomstig van het militaire complex aldaar, zijn aangetroffen, heeft verweerder onweersproken verklaard dat het invloedsgebied van de onttrekking 670 m bedraagt. De verontreiniging valt daar ruim buiten. Op grond van navraag van verweerder ter zake is niet aannemelijk geworden dat de verontreiniging zich binnen het invloedsgebied heeft verspreid.
De beroepsgrond treft geen doel.
2.4.    Appellante heeft voorts aangevoerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het beleid voor Toplijstgebieden.
2.4.1.    De aanduiding als Toplijstgebied ziet aldus verweerder op een provinciaal prioriteringssysteem bij het toekennen van subsidies voor bestrijding van verdroging. Dat in het bestreden besluit geen melding is gemaakt van het feit dat het gebied op de Toplijst staat, is hieruit te verklaren.
De vergunningaanvraag is getoetst aan het provinciaal Waterhuishoudingsplan. Omdat de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket naar verwachting niet meetbaar wordt beïnvloed, ondervinden de natuurwaarden aan het maaiveld geen schade door de voorgenomen activiteiten.
2.4.2.    Verweerder heeft blijkens het voorgaande bij zijn besluitvorming de invloed van de aangevraagde activiteiten op de natuurwaarden van het gebied betrokken. Zijn conclusie dat hij op grond daarvan geen reden ziet om de activiteiten niet te vergunnen, komt de Afdeling niet onjuist voor.
De beroepsgrond treft geen doel.
2.5.    Appellante heeft aangevoerd dat grondwater een te waardevolle grondstof is voor het gevraagde doel en dat niet meer water mag worden onttrokken dan noodzakelijk is. Zij wijst er op dat op Bussloo veel oppervlaktewater aanwezig is dat intensief en massaal als zwemwater wordt gebruikt.
2.5.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat op basis van het provinciaal waterhuishoudingplan moet worden voldaan aan de Warenwet of aan Europese richtlijnen over de volksgezondheid. Dit betekent dat het water waarmee bassins worden gevuld van drinkwaterkwaliteit moet zijn. Wat betreft de hoeveelheid water is verweerder van mening dat van een beperkte onttrekking sprake is waarvan nog eens de helft in de bodem wordt teruggebracht.
2.5.2.    Gelet hierop en op hetgeen ter zitting is toegelicht, is de Afdeling van oordeel dat verweerder met toepassing van het door hem op dit punt gevoerde beleid de gevraagde vergunning heeft kunnen verlenen.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. H.G. Sevenster, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd     w.g. Zegveld
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007
43.