ECLI:NL:RVS:2007:BB7334

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701049/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opgelegde boete wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin de rechtbank het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant, die in deze zaak wordt aangeduid als [appellant], had een boete van € 8.000 opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De staatssecretaris had vastgesteld dat de appellant twee vreemdelingen arbeid had laten verrichten zonder dat hiervoor een tewerkstellingsvergunning was afgegeven. De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de boete had opgelegd en dat de appellant niet had aangetoond dat hij te goeder trouw had gehandeld. De appellant stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning hadden, omdat zij in het bezit waren van een sofinummer. De Raad van State oordeelde echter dat de appellant had moeten weten dat een tewerkstellingsvergunning vereist was en dat het enkele bezit van een sofinummer niet voldoende was om aan te nemen dat de vreemdelingen legaal konden werken.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor matiging van de boete. De omstandigheden die de appellant aanvoerde, zoals het feit dat hij de wet niet opzettelijk had overtreden, werden niet als voldoende beschouwd om de boete te verlagen. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

200701049/1.
Datum uitspraak: 7 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/552 van de rechtbank Almelo van 29 december 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) [appellant] een boete opgelegd van € 8.000 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 16 maart 2006 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2007, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door zijn [echtgenote], en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.H.M. Weeber, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18 wordt, voor zover thans van belang, het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover thans van belang, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav, zoals die ten tijde van belang luidden (hierna: de beleidsregels), wordt bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens beleidsregel 2 wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd.
Volgens beleidsregel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2.    Vaststaat dat [appellant] het in artikel 2, eerste lid, van de Wav neergelegde verbod heeft overtreden door twee vreemdelingen op 3 mei 2005 arbeid te laten verrichten, terwijl hiervoor geen tewerkstellingsvergunning was afgegeven.
2.3.    [appellant] betoogt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris de overeenkomstig de Tarieflijst opgelegde boete had moeten matigen. Daartoe voert hij aan dat hij te goeder trouw heeft gehandeld, aangezien hij, doordat de vreemdelingen in het bezit waren van een sofinummer, in de veronderstelling verkeerde dat reeds een tewerkstellingsvergunning was verstrekt.
2.3.1.    Blijkens het bij de rechtbank bestreden besluit van 16 maart 2006 heeft [appellant] eerder tewerkstellingsvergunningen aangevraagd en kon hij weten dat een dergelijke vergunning door een werkgever dient te worden aangevraagd voor de tewerkstelling van een vreemdeling in het kader van het verrichten van werkzaamheden. Voorts waren de vreemdelingen blijkens voormeld besluit in het bezit van een zogenoemd W-document bestemd voor vreemdelingen die asiel hebben aangevraagd en in afwachting zijn van een besluit of een rechterlijke beslissing daaromtrent, met daarop de arbeidsmarktaantekening 'arbeid toegestaan; TWV vereist'. Uit de omstandigheid dat de vreemdelingen over een sofinummer beschikten, heeft [appellant] niet mogen afleiden dat zij zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning was verleend, konden worden tewerkgesteld.
De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de staatssecretaris de opgelegde boete had moeten matigen. De door [appellant] gestelde omstandigheden dat hij de wet niet opzettelijk heeft overtreden, geen belang had bij het achterwege laten van het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning en slechts een vergissing heeft begaan, laten onverlet dat hij niet heeft voldaan aan de uit de Wav voor hem als werkgever voortvloeiende verplichtingen. Dergelijke omstandigheden moeten voorts worden geacht te zijn betrokken bij de totstandkoming van de beleidsregels, zodat ook hierin geen grond is gelegen voor matiging.
Het betoog faalt.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. Groeneweg
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007
32-487.