ECLI:NL:RVS:2007:BB7322

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702669/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door gemeenteraad Etten-Leur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de gemeenteraad van Etten-Leur tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, die het verzoek van [verzoekers] om vergoeding van planschade had toegewezen. De gemeenteraad had op 26 september 2005 een verzoek van [verzoekers] om schadevergoeding afgewezen, waarna de rechtbank op 8 maart 2007 oordeelde dat deze afwijzing onterecht was. De rechtbank vernietigde het besluit van de gemeenteraad, wat leidde tot het hoger beroep van de gemeenteraad bij de Raad van State, ingediend op 16 april 2007.

De kern van het geschil betreft de vraag of de gemeenteraad terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een planologisch nadeliger situatie voor [verzoekers] door de verleende vrijstelling voor de bouw van een restaurant. De gemeenteraad stelde dat de vestiging van een zelfstandig horecabedrijf ook zonder de vrijstelling mogelijk zou zijn geweest. De rechtbank oordeelde echter dat de gemeenteraad onvoldoende had gemotiveerd waarom de planschade niet vergoed zou moeten worden.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gemeenteraad bij de beoordeling van het verzoek om planschade niet de juiste uitgangspunten had gehanteerd. De Raad concludeerde dat de verbouwing van het bouwwerk voor de inrichting van een zelfstandig functionerend horecabedrijf niet was toegestaan volgens de planvoorschriften. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200702669/1.
Datum uitspraak: 7 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Etten-Leur,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/3439 van de rechtbank Breda van 8 maart 2007 in het geding tussen:
[verzoekers],
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2005 heeft appellant (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van [verzoekers] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 15 mei 2006 heeft de gemeenteraad het door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2007, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de gemeenteraad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 juni 2007 heeft [verzoekers] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2007, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. S.E. Schilder Spel, advocaat te Etten-Leur, vergezeld van N. Mourik-Dartel, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [verzoeker A], bijgestaan door mr. A.M.L. Josten, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan of een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2.    [verzoekers] hebben verzocht om vergoeding van schade in de vorm van waardevermindering van hun woning aan de [locatie] te [plaats] als gevolg van de bij besluit van 5 juli 2004 verleende vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Grauwe Polder I" (hierna: het bestemmingsplan) ten behoeve van het realiseren van een restaurant/bistro met terras aan het Grauwe Poldervoetpad 2-4. Bij hetzelfde besluit is tevens een bouwvergunning verleend. Op 16 augustus 2004 is het besluit onherroepelijk geworden. Het restaurant is gevestigd in een bouwwerk (hierna: het bouwwerk) dat tegen de grens met de oostkant van het perceel van [verzoekers] is gelegen. Het bouwwerk behoort bij de bebouwing op het erf aan de Bisschopsmolenstraat 66 tot en met 72.
2.3.    De gemeenteraad heeft het verzoek van [verzoekers] ter advisering aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) voorgelegd. Deze heeft in haar advies van mei 2005 geadviseerd om het verzoek af te wijzen. De gemeenteraad heeft zich, met verwijzing naar het SAOZ-advies, op het standpunt gesteld dat [verzoekers] niet in een planologisch nadeliger positie zijn komen te verkeren als gevolg van de verleende vrijstelling, omdat het bouwwerk zonder vrijstelling ook als horecabedrijf zou hebben kunnen functioneren, indien een bedrijf met een zelfde functie gevestigd was in de overige bebouwing op het erf aan de Bisschopsmolenstraat 66 tot en met 72.
2.4.    Ingevolge het bestemmingsplan rust op het deel van het bouwperceel waarop het bouwwerk staat de bestemming "Tuin en Erf III". Die bestemming houdt volgens artikel II, onder 14, lid A, van de planvoorschriften in dat de grond mag worden bebouwd met:
I.    bouwwerken voor de uitoefening van handels- en ambachtelijke bedrijfsdoeleinden, met dien verstande dat deze bouwwerken slechts mogen worden opgericht uitsluitend ten dienste van de op hetzelfde bouwperceel aanwezige winkel, dienstverlenend- of horecabedrijf als bedoeld in artikel 6a;
II.    danwel met een vrijstaand bijgebouw ten dienste van de daarbij behorende woning, indien binnen de aansluitende bouwstrook E20-HO(W) alleen een woning wordt opgericht.
Op de aaneengesloten grond binnen hetzelfde bouwperceel rust op grond van het bestemmingsplan de bestemming "Klasse E20-HO(W)". Die bestemming houdt volgens artikel II, onder 6a, lid A, van de planvoorschriften in dat de grond mag worden bebouwd met:
I.    vrijstaande of dubbele woningen, waarvan de benedenverdieping geheel dan wel gedeeltelijk als winkel, dienstverlenend- of als horecabedrijf mag worden ingericht;
II.     dan wel met winkels, dienstverlenende- en horecabedrijven.
2.5.    De gemeenteraad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een ondeugdelijke motivering ten grondslag ligt. Dit betoog faalt.
Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime.
De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat van een planologisch nadeliger situatie geen sprake is omdat vestiging van een zelfstandig horecabedrijf ter plaatse ingevolge het bestemmingsplan ook mogelijk zou zijn geweest, indien op hetzelfde bouwperceel een horecabedrijf gevestigd was. [verzoekers] bestrijden dit. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de kern van het geschil tussen partijen derhalve is of artikel II.14 van de planvoorschriften aldus moet worden gelezen, dat op het erf een zelfstandig horecabedrijf gebouwd en/of geëxploiteerd mag worden, zoals het restaurant, indien op de aaneengesloten grond op hetzelfde bouwperceel zich een gebouw bevindt dat in gebruik is als horecabedrijf.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de verbouwing van het bouwwerk voor de inrichting van een zelfstandig functionerend horecabedrijf op grond van artikel II.14 van de planvoorschriften - zelfs in het geval er een horecabedrijf was gevestigd in één van de gebouwen aan de Bisschopsmolenstraat 66 tot en met 72 - niet is toegestaan. Ingevolge artikel II.14 van de planvoorschriften mag de grond met de bestemming "Tuin en Erf III" alleen bebouwd worden met een bouwwerk ten dienste van het gebouw dat staat op de aaneengesloten grond met de bestemming E20-HO(W). De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit de zinsnede "ten dienste van" volgt dat het bouwwerk in functioneel opzicht ondergeschikt moet zijn aan het bijbehorende gebouw op hetzelfde bouwperceel. Tevens is in artikel II.14 van de planvoorschriften bepaald dat alleen bouwwerken mogen worden opgericht voor de uitoefening van handels- en ambachtelijke bedrijfsdoeleinden. In dit geval is geen sprake van een bouwwerk opgericht voor de uitoefening van handels- en ambachtelijke bedrijfsdoeleinden dat dienstbaar is aan een bijbehorend gebouw.
De conclusie is dan ook dat bij de planvergelijking van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Ouwehand
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007