200702460/1.
Datum uitspraak: 7 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2940 van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2007 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 6 oktober 2005 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) aan [appellante] een boete van € 9.500 wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) opgelegd.
Bij besluit van 16 juni 2006 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 februari 2007, verzonden op 23 februari 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2007, waar [appellante], vertegenwoordigd door [directeur], en bijgestaan door mr. L.C. Baars, advocaat te Schiedam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Hokke, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning (hierna: twv).
Ingevolge het tweede lid is het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie tevens een ander als werkgever optreedt, indien die ander over een voor de desbetreffende arbeid geldige twv beschikt.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.
Ingevolge het tweede lid stelt de werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt hij het afschrift op in de administratie.
Ingevolge artikel 18 wordt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15 als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav, zoals die ten tijde van belang luidden (hierna: de beleidsregels), worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij deze beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000 en voor overtreding van artikel 15, tweede lid, op € 1.500 gesteld per persoon per beboetbaar feit.
2.2. [appellante] betoogt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank heeft miskend dat de uitzondering op het verbod om een vreemdeling zonder twv arbeid te laten verrichten als neergelegd in artikel 2, tweede lid, van de Wav, op haar van toepassing is.
2.2.1. Uit het op ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 31 mei 2005 (hierna: het boeterapport) blijkt dat [de vreemdeling] op 28 februari 2005 werkzaamheden heeft verricht, bestaande uit het opvegen en verzamelen van puin bij de verbouwing van een woning. Voorts blijkt uit het boeterapport en de daarbij behorende bijlagen dat de vreemdeling in dienst was bij "Multi Klus", gevestigd te 's-Gravenhage, en dat [appellante] als aannemer die werkzaamheden heeft uitbesteed aan "Multi Klus".
Niet in geschil is dat ten behoeve van de vreemdeling geen twv is afgegeven aan "Multi Klus", zodat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de uitzonderingsbepaling van artikel 2, tweede lid, van de Wav, op [appellante] van toepassing is.
2.3. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank haar ten onrechte niet is gevolgd in de stelling dat zij niet beboet had mogen worden aangezien ook aan "Multi Klus" een boete is opgelegd. [appellante] voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat het beboeten van meer werkgevers in de zin van de Wav slechts mogelijk is indien sprake is van een schijnconstructie, hetgeen in dit geval niet aan de orde is.
2.3.1. Ook dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 maart 2007 in zaak nr.
200606955/1) kunnen ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav, verschillende werkgevers dezelfde vreemdeling arbeid laten verrichten en kan aan elk van hen, ingevolge artikel 2, in samenhang met de artikelen 18 en 19a, eerste lid, van de Wav, een boete worden opgelegd, indien geen van hen over een twv beschikt. Dat zowel aan "Multi Klus" als aan [appellante] een boete is opgelegd, laat die mogelijkheid onverlet. Voor zover [appellante] betoogt dat dit in strijd is met het 'ne bis in idem' beginsel, faalt dit betoog reeds omdat dit beginsel niet op twee verschillende overtreders betrekking heeft.
2.4. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij artikel 15, tweede lid, van de Wav heeft overtreden. [appellante] voert daartoe aan dat zij van "Multi Klus" afschriften van de identiteitsbewijzen van diens werknemers had ontvangen, maar dat de vreemdeling op de dag van de controle bij "Multi Klus" in dienst was getreden, zodat "Multi Klus" nog geen gelegenheid had gehad het document aan haar door te sturen. Het bepaalde in artikel 15 van de Wav schrijft niet voor dat het document vóór aanvang van de werkzaamheden bij de andere werkgever in het bezit dient te zijn, aldus [appellante].
2.4.1. Het is de eigen verantwoordelijkheid van [appellante] als werkgever in het kader van de Wav, om bij aanvang van de werkzaamheden na te gaan of aan de voorschriften van die wet wordt voldaan, zoals ook blijkt uit hetgeen de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 22 maart 2006 in zaak nr.
200509111/1. Nu uit het boeterapport blijkt dat [appellante] bij aanvang van de werkzaamheden de identiteit van de vreemdeling in het geheel niet heeft gecontroleerd, hetgeen wel op haar weg had gelegen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellante] ook artikel 15, tweede lid, van de Wav heeft overtreden.
Dit betoog faalt evenzeer.
2.5. Ten slotte betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat haar wegens het ontbreken van schuld geen boete mag worden opgelegd en voorts dat de rechtbank er onvoldoende blijk van heeft gegeven in haar beoordeling te hebben betrokken in hoeverre de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding. [appellante] stelt dat zij met haar onderaannemers goede afspraken heeft gemaakt over de in de Wav opgenomen verplichtingen en dat zij, gezien de omvang van de werkzaamheden, niet steeds op elke bouwplaats aanwezig kan zijn. Dat het door de vreemdeling gebruikte verblijfsdocument met de vermelding "arbeid vrij toegestaan" vals is gebleken, is haar voorts niet te verwijten.
2.5.1. [appellante] heeft ervoor gekozen niet voor aanvang van de werkzaamheden na te gaan of aan de uit de Wav voortvloeiende verplichtingen is voldaan en hiermee het risico aanvaard dat de werkzaamheden zouden worden verricht door een vreemdeling aan wie het niet was toegestaan in Nederland arbeid te verrichten. Ook de gestelde omstandigheid dat "Multi Klus" niet heeft vastgesteld dat het door de vreemdeling gebruikte verblijfsdocument vals is, ontsloeg [appellante] niet van de op haar rustende verplichting de identiteit van de vreemdeling aan de hand van een origineel identiteitsdocument ook zelf te controleren. Daartoe was [appellante] ingevolge artikel 15 van de Wav gehouden, zoals ook blijkt uit hetgeen de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 11 oktober 2006 in zaak nr.
200602123/1. Van het volledig ontbreken dan wel een zeer beperkte mate van verwijtbaarheid is daarom geen sprake.
De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de boete ten onrechte is opgelegd dan wel diende te worden gematigd.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007