200701500/1.
Datum uitspraak: 7 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], wonend te [woonplaats], en [vennoot B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5820 van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 januari 2007 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 21 november 2005 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) aan [appellante] een boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) opgelegd van € 16.000 wegens het zonder tewerkstellingsvergunning hebben laten verrichten van arbeid door [vreemdeling A] en [vreemdeling B] (hierna ook: de vreemdelingen of, onderscheidenlijk, [vreemdeling A] en [vreemdeling B]).
Bij besluit van 1 juni 2006 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 januari 2007, verzonden op 24 januari 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 maart 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2007, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Huisman, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van het eerste lid met een rechtspersoon gelijkgesteld:
1˚. de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav, zoals die ten tijde van belang luidden (hierna: de beleidsregels), wordt bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens beleidsregel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. [appellante] betoogt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij is aan te merken als werkgever in de zin van de Wav en dat zij in strijd met artikel 2 van de Wav heeft gehandeld. Daartoe voert [appellante] aan dat de rechtbank heeft miskend dat zij de vreemdelingen geen arbeid heeft laten verrichten, aangezien slechts sprake was van incidentele vriendendiensten en zij jegens de vreemdelingen geen aanspraak kon maken op deze diensten.
2.2.1. Blijkens de memorie van toelichting bij de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) is diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever en is deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende, aldus de memorie van antwoord (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 5, blz. 2).
2.2.2. Blijkens het op onderscheidenlijk ambtseed en ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 25 juli 2005 waren de vreemdelingen ten tijde van de controle in de onderneming van [appellante] bezig met het wassen van glazen en het inschenken van drankjes. Voorts blijkt uit de bij het boeterapport behorende inlichtingen- en verhoorformulieren dat [vreemdeling A] heeft verklaard dat haar was gevraagd om even te helpen omdat het zo druk was en dat [vreemdeling B] heeft verklaard dat zij daar sinds een jaar regelmatig hielp.
De vreemdelingen hebben derhalve ten dienste van [appellante] arbeid verricht. De omstandigheid dat sprake was van een vriendendienst leidt niet tot het oordeel dat [appellante] de vreemdelingen geen arbeid in de zin van de Wav heeft laten verrichten, zoals ook blijkt uit hetgeen de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 24 oktober 2007 in zaak nr.
200702053/1. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat [appellante] als werkgever in de zin van de Wav is aan te merken.
Voorts heeft de rechtbank, nu voor de arbeid geen tewerkstellingsvergunning is afgegeven, evenzeer op goede gronden overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] in strijd met het in artikel 2, eerste lid, van de Wav gegeven verbod heeft gehandeld.
2.3. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het opleggen van de boete van € 16.000 voor een vriendendienst in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, mist feitelijke grondslag, omdat de boete is opgelegd voor illegale tewerkstelling en kan reeds daarom niet slagen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007