200702660/1.
Datum uitspraak: 7 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/1341 van de rechtbank Zutphen van 1 maart 2007 in het geding tussen:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep.
Bij besluit van 21 november 2005 heeft de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: de hoofddirectie) het verzoek van appellante om onder toepassing van de hardheidsclausule te worden toegelaten tot de studie Diergeneeskunde voor het studiejaar 2006-2007 afgewezen.
Bij besluit van 27 april 2006 heeft de hoofddirectie het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 maart 2007, verzonden op 8 maart 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 13 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
De hoofddirectie heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2007, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. W.L.M. Fleuren, en de hoofddirectie, vertegenwoordigd door mr. F. Hummel-Fekkes, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7.57a, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) geschiedt de eerste inschrijving van een student voor de propedeutische fase van een opleiding, verbonden aan een universiteit of hogeschool, waarvoor op grond van hoofdstuk 7, titel 3, paragraaf 4 een toelatingsbeperking van kracht is, slechts met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf, onverminderd het bepaalde bij of krachtens titel 2 van dit hoofdstuk.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel geschiedt de inschrijving niet dan na overlegging van een door de Informatie Beheer Groep afgegeven bewijs van toelating, tenzij bij of krachtens deze paragraaf anders is bepaald.
Ingevolge het vierde lid van dat artikel worden bij ministeriële regeling voorschriften vastgesteld in verband met de afgifte en de geldigheidsduur van het bewijs van toelating.
Ingevolge artikel 7.57c, vierde lid, van de WHW kan in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 7.57a, vierde lid, worden bepaald dat de Informatie Beheer Groep ten hoogste een in die regeling vast te stellen percentage van het aantal plaatsen per opleiding kan toewijzen aan gegadigden jegens wie uitloting een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren.
2.1.1. Ter uitvoering van artikel 7.57a, vierde lid, van de WHW strekt de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs (hierna: de Regeling).
Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Regeling, bedraagt het percentage, bedoeld in artikel 7.57c, vierde lid, van de WHW, vijf.
2.1.2. Ter invulling van de beleidsvrijheid die de hoofddirectie op grond van artikel 7.57c, vierde lid, van de WHW toekomt, heeft zij bij besluit van 23 juni 2003 de beleidsregel Hardheidsclausule uitgelote gegadigden, gepubliceerd in Uitleg Gele katern van 30 juli 2003, nummer 18 (hierna: de beleidsregel), vastgesteld.
In paragraaf 3 van de beleidsregel heeft de hoofddirectie uiteengezet, voor zover thans van belang, dat de beschikbare plaatsen worden toegewezen aan aanvragers die zich door (een combinatie van) zeer bijzondere omstandigheden van persoonlijke aard onderscheiden van andere uitgelote studenten, dat deze omstandigheden van dien aard moeten zijn dat de uitloting daarbij onbillijk is en dat moet blijken dat de studerende in onoverkomelijke problemen komt, indien hij het volgende studiejaar niet met de opleiding kan beginnen. Voorbeeld van een omstandigheid die in de beoordeling wordt meegenomen, is de aanwezigheid van medische en/of psychische problemen bij de aanvrager die niet direct het gevolg zijn van de uitloting, maar waarbij aannemelijk is gemaakt dat het toewijzen van een plaats een positieve bijdrage zal leveren aan het genezingsproces. Voor deze omstandigheid geldt dat men ten bewijze daarvan verklaringen van ter zake onafhankelijke deskundigen of andere bewijzen moet meezenden, alsmede dat de aanwezigheid van deze omstandigheid zeker geen garantie voor toewijzing van een aanvraag is, aldus deze paragraaf.
2.2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat zij geen grond ziet voor het oordeel dat de hoofddirectie niet in redelijkheid tot het standpunt heeft kunnen komen dat de door appellante naar voren gebrachte omstandigheden geen onbillijkheid van overwegende aard opleveren en geen sprake is van individuele omstandigheden van zeer bijzondere aard die tot toepassing van de hardheidsclausule nopen. Daartoe heeft zij overwogen, voor zover thans van belang, dat in de verklaring van de psycholoog niet is vermeld in welke mate de eindexamencijfers van appellante in negatieve zin door haar dyslexie zijn beïnvloed en dat uit de verklaring van de psychiater niet valt af te leiden dat appellante in onoverkomelijke problemen komt, indien zij niet met de studie Diergeneeskunde kan beginnen.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen. Daartoe voert zij aan, samengevat weergegeven, dat zij met de verklaring van de psycholoog heeft aangetoond dat haar eindexamencijfers in negatieve zin door haar dyslexie zijn beïnvloed en dat, nu in de verklaring van de psychiater is vermeld dat het kunnen volgen van de studie Diergeneeskunde haar kan helpen bij het overwinnen van haar negatieve zelfbeeld, het toewijzen van een plaats een positieve bijdrage aan het genezingsproces zal leveren en de rechtbank derhalve tot de conclusie had moeten komen dat zij in onoverkomelijke problemen zal komen, indien zij het volgende studiejaar niet met de studie kan beginnen.
2.3.1. Uit de beleidsregel blijkt dat van toepassing van de hardheidsclausule, als bedoeld in deze beleidsregel, slechts sprake kan zijn, indien het uitloten van de desbetreffende student tot onoverkomelijke problemen zal leiden.
Voor zover uit de door appellante overgelegde verklaringen valt af te leiden dat haar eindexamencijfers door haar dyslexie zijn beïnvloed, zij psychische problemen heeft en het toewijzen van een plaats voor de studie Diergeneeskunde een positieve bijdrage aan het genezingsproces zal leveren, leidt dat niet tot de conclusie dat zij in onoverkomelijke problemen komt, indien zij het volgende studiejaar niet met deze studie kan beginnen. Volgens de beleidsregel komt bij de beoordeling van een aanvraag om toepassing van de hardheidsclausule op zichzelf geen doorslaggevende betekenis toe aan de omstandigheid dat het toewijzen van een plaats een positieve bijdrage aan het genezingsproces zal leveren. Voorts wordt in dit verband van belang geacht dat appellante, die thans de studie Biologie aan de Universiteit Utrecht volgt, in het verzoekschrift van 19 augustus 2005 heeft medegedeeld dat zij tijdens deze studie haar draai heeft kunnen vinden en het prima met haar gaat, zodat in redelijkheid niet van onoverkomelijke problemen kan worden gesproken. Dat betekent dat rechtbank terecht heeft overwogen dat de hoofddirectie in redelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule heeft kunnen afzien.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Hazen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007