ECLI:NL:RVS:2007:BB7279

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701834/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit gemeenteraad Tilburg over huisvestingsprogramma en -overzicht 2005

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard tegen het besluit van de gemeenteraad van Tilburg, dat op 13 december 2004 het huisvestingsprogramma en het huisvestingsoverzicht voor 2005 vaststelde. Appellante betoogde dat de gemeenteraad dit besluit in strijd met verschillende beginselen van behoorlijk bestuur had genomen, waaronder het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. De gemeenteraad had in het huisvestingsprogramma een uitbreiding van 1130 vierkante meter voor het Sint-Odulphuslyceum opgenomen, terwijl appellante meende dat de ruimtebehoefte op 1540 vierkante meter vastgesteld had moeten worden, gebaseerd op eerdere besluiten en het Integraal Huisvestingsplan 2003-2014.

De Raad van State overwoog dat de gemeenteraad gehouden was de op dat moment geldende Verordening 2003 toe te passen en dat er geen rechtsgrond was om deze buiten toepassing te laten. De Raad concludeerde dat de gemeenteraad de ruimtebehoefte van 1130 vierkante meter terecht had vastgesteld en dat de procedure rondom de totstandkoming van het huisvestingsprogramma zorgvuldig was verlopen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank Breda, waarmee het hoger beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 7 november 2007.

Uitspraak

200701834/1.
Datum uitspraak: 7 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs, gevestigd te Tilburg,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/4251 van de rechtbank Breda van 1 februari 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de raad van de gemeente Tilburg.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2004 heeft de raad van de gemeente Tilburg (hierna: de gemeenteraad) het huisvestingsprogramma en het huisvestingsoverzicht 2005 vastgesteld.
Bij besluit van 19 september 2005 heeft de gemeenteraad het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 april 2007. Laatstgenoemde brief is aangehecht.
Bij brief van 23 mei 2007 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.C. Lenaerts, advocaat te Breda, en [medewerker], werkzaam in dienst van appellante, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. L.M.A. Pols en W.F.J.M. van Geffen, beiden werkzaam bij de gemeente Tilburg, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 76b, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO) in verband met artikel 1, zoals deze artikelen luidden ten tijde hier van belang, draagt de gemeenteraad ten behoeve van de gemeentelijke en van de andere dan gemeentelijke scholen voor voortgezet onderwijs zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk.
Ingevolge artikel 76f, eerste lid, van de WVO, zoals het luidde ten tijde hier van belang, stelt de gemeenteraad, na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de andere dan gemeentelijke scholen op het grondgebied van de gemeente, jaarlijks ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hem te bepalen tijdstip een programma als bedoeld in het tweede lid vast.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kan de beschikking van de gemeenteraad een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten.
Ingevolge artikel 76m, eerste lid, van de WVO stelt de gemeenteraad stelt bij verordening een regeling vast met betrekking tot onder meer de oppervlakte en de indeling van de te bekostigen schoolgebouwen.
Ingevolge artikel 76m, derde lid, van de WVO stelt de gemeenteraad normen vast aan de hand waarvan de bedragen worden vastgesteld voor de toegekende voorzieningen in de huisvesting.
Ingevolge het vijfde lid stelt de gemeenteraad de regeling, bedoeld in het eerste lid, dan wel een wijziging daarvan, niet vast dan nadat daarover op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met door de bevoegde gezagsorganen van de andere dan gemeentelijke scholen in de gemeente aan te wijzen vertegenwoordigers. De gemeenteraad stelt daartoe een procedure vast.
2.2.    De gemeenteraad heeft bij besluit van 13 december 2004 in het huisvestingsprogramma en het huisvestingsoverzicht 2005 een voorziening opgenomen ten behoeve van de uitbreiding met 1130 vierkante meters van het gebouw van het Sint-Odulphuslyceum, waarvan appellante het bevoegd gezag is. Bij de beslissing op bezwaar heeft hij dit besluit gehandhaafd.
2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad het huisvestingsprogramma en het huisvestingsoverzicht 2005 heeft vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid, het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Daartoe voert zij aan dat de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2003 (hierna: de Verordening 2003) eerst in werking is getreden 19 februari 2004 en dat op grond van de vóór de inwerkintreding geldende verordening en het toen geldende beleid, waaronder het Integraal Huisvestingsplan 2003-2014 (hierna: het IHP), de ruimtebehoefte reeds was bepaald op 1540 vierkante meter, zodat sprake is van terugkomen op eerdere besluitvorming.
2.3.1.    Vooropgesteld moet worden dat de gemeenteraad bij het vaststellen van het huisvestingsprogramma gehouden was de op dat moment geldende Verordening 2003, met de daarin opgenomen normeringen voor de ruimtebehoefte, toe te passen. Dat zou slechts anders kunnen zijn indien zou moeten worden geoordeeld dat toepassing daarvan in strijd is met de wet dan wel met de rechtszekerheid, dan wel met een bij appellante opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat zij ervan mocht uitgaan dat de ruimtebehoefte zou worden bepaald op 1540 vierkante meter en zij op grond van de gewekte verwachtingen in een nadeliger positie is terechtgekomen. Dat de normen uit de Verordening 2003 zijn gebaseerd op normen die door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten worden geadviseerd maakt dat niet anders. Evenmin is de enkele omstandigheid dat vóór de inwerkingtreding van de Verordening 2003 een voor appellante gunstiger regeling bestond, daartoe voldoende.
2.3.2.    Het IHP 2003-2014 is een indicatief plan dat de meerjarenvisie op de onderwijshuisvesting in Tilburg behelsde. In het IHP is, vooruitlopend op verwacht rijksbeleid met betrekking tot de huisvesting van scholen voor middelbaar onderwijs, uitgegaan van de normatieve, uit de verordening voortvloeiende, ruimtebehoefte, met een toeslag van tien procent van de bestaande totale oppervlakte. Op basis daarvan is in het IHP de ruimtebehoefte voor het Sint-Odulphuslyceum indicatief vastgesteld op 1540 vierkante meter. Bij de invoering van de Verordening 2003 is aan deze toeslag van tien procent niet vastgehouden, omdat inmiddels duidelijk was geworden het verwachte rijksbeleid geen doorgang zou vinden. De in de Verordening van 2003 opgenomen normen behelzen ten opzichte van de voordien geldende verordening een toeslag van tweeëneenhalf procent op de bestaande totale oppervlakte.
Anders dan appellante heeft betoogd is de in het huisvestingsprogramma en het huisvestingsoverzicht 2005 opgenomen voorziening tot uitbreiding met 1130 vierkante meters niet in strijd met de rechtszekerheid, reeds omdat het college, noch de gemeenteraad de ruimtebehoefte voor het Sint-Odulphuslyceum bij enig besluit heeft vastgesteld op 1540 vierkante meter. Voorts heeft de rechtbank met recht vastgesteld dat in het IHP slechts onder voorbehoud is aangegeven dat voor appellante een ruimtebehoefte wordt voorzien van 1540 vierkante meter en het door appellante gedane beroep op het vertrouwensbeginsel daarom niet kan slagen. Er bestond voor de gemeenteraad dan ook geen aanleiding bij de vaststelling van het huisvestingsprogramma de Verordening buiten toepassing te laten.
2.3.3.    In hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel dat het huisvestingsprogramma niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Voordat de gemeenteraad het huisvestingsplan heeft vastgesteld, is appellante bij het overleg van 12 juli 2004 en het overleg van 22 september 2004 in de gelegenheid gesteld kanttekeningen te plaatsen bij de in het concepthuisvestingsplan voor haar opgenomen ruimtebehoefte. Dat zij toen, naar zij stelt, heeft voorbijgezien aan de in het concepthuisvestingsplan met betrekking tot het Sint-Odulphuslyceum opgenomen ruimtebehoefte, komt voor haar rekening.
2.3.4.    Het betoog van appellante slaagt niet.
2.4.    Nu appellante niet heeft betwist dat toepassing van de Verordening 2003 leidt tot een ruimtebehoefte van 1130 vierkante meters, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de gemeenteraad die ruimtebehoefte terecht heeft vastgesteld.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak     w.g. Poot
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007
362.