ECLI:NL:RVS:2007:BB7277

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701125/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing gemeentelijke bouwverordening voor tuinmuur in Eindhoven

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven op 25 april 2005 geweigerd om ontheffing van de gemeentelijke bouwverordening en een lichte bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een tuinmuur bij een woning in Eindhoven. Appellante, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft dit bezwaar op 8 december 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 22 december 2006 het beroep van appellante tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 7 november 2007 werd behandeld.

De Raad van State heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met de gemeentelijke bouwverordening, die een verbod bevat op het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn en op het bouwen van een erfafscheiding die hoger is dan twee meter. Appellante heeft ter zitting erkend dat zij inmiddels tot het inzicht is gekomen dat er geen ontheffing kan worden verleend op basis van de geldende bouwverordening. Ze heeft echter aangevoerd dat zij onduidelijke informatie van het college heeft ontvangen en dat er in de omgeving meer erfafscheidingen zijn die niet aan de voorschriften voldoen.

De Raad van State heeft geoordeeld dat deze argumenten niet kunnen worden meegewogen in de procedure omtrent de bouwvergunning, omdat de vergunning bij strijd met de bouwverordening moet worden geweigerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de gevraagde vergunning diende te weigeren. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200701125/1.
Datum uitspraak: 7 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/396 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 december 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) geweigerd ontheffing van de gemeentelijke bouwverordening en een lichte bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een tuinmuur bij de woning aan de [locatie] te Eindhoven.
Bij besluit van 8 december 2005 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2006, verzonden op 10 januari 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 8 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2007, waar appellante in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.A.M. van Kollenburg-van Linder, ambtenaar bij de gemeente Eindhoven, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in het oprichten van een erfafscheiding in de vorm van een tuinmuur met een hoogte van 2.10 - 2.30 m. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Eindhoven binnen de Ring" rust op het perceel de bestemming "woondoeleinden". De erfafscheiding past binnen deze bestemming.
2.2.    Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het in artikel 2.5.6 van de gemeentelijke bouwverordening opgenomen verbod te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn en met het in artikel 2.5.18, eerste lid, opgenomen verbod een erf- en terreinafscheiding te bouwen anders dan bedoeld in artikel 2, sub e, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken. Ontheffing ingevolge de artikelen 2.5.8, eerste lid, en artikel 2.5.18, tweede lid, van de gemeentelijke bouwverordening is niet mogelijk omdat de bebouwingshoogte van de erfafscheiding meer dan twee meter bedraagt.
2.2.1.    Appellante heeft ter zitting verklaard dat ook zij inmiddels tot het inzicht is gekomen dat op grond van de geldende bouwverordening geen ontheffing daarvan kan worden verleend. De Afdeling deelt dit standpunt.
2.3.     Appellante heeft aangevoerd dat zij onduidelijke en onjuiste informatie van het college heeft ontvangen. Zij heeft erop gewezen dat er in de naaste omgeving meer erfafscheidingen zijn die niet aan de voorschriften van de bouwverordening voldoen en waartegen het college niet is opgetreden. Hierdoor verkeerde zij in de veronderstelling dat ook aan haar ontheffing zou worden verleend. Ook heeft zij aangevoerd dat er vanuit de buurtbewoners geen bezwaren tegen de muur bestaan.
2.3.1.    De Afdeling overweegt dat deze omstandigheden in deze procedure omtrent de bouwvergunning niet kunnen worden meegewogen, omdat de bouwvergunning bij strijd met de bouwverordening geweigerd moet worden. Van de zijde van het college is ter zitting evenwel bevestigd dat zij wel aan de orde kunnen komen in een eventuele handhavingsprocedure.
2.4.    Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college de gevraagde vergunning diende te weigeren. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak     w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007
270-567.