200702893/1.
Datum uitspraak: 18 oktober 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/669 en 07/670 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 28 maart 2007 in het geding tussen:
Bij besluit van 3 januari 2007 heeft de minister van Justitie een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 24 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 mei 2007 heeft de vreemdeling een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. De in grief 1 opgeworpen rechtsvragen heeft de Afdeling in de uitspraak van 13 september 2007 in zaak no. 200703323/1 (www.raadvanstate.nl) beantwoord. De overwegingen van die uitspraak zijn ook in dit geval van toepassing, zodat de grief slaagt.
2.2. Grief 2 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen afzonderlijke bespreking.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, het besluit van 3 januari 2007 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op het hiervoor vorenoverwogene nog bespreking behoeven.
2.4. De vreemdeling heeft betoogd dat Griekenland een overname-overeenkomst heeft met Turkije en dat die overeenkomst in de weg staat aan een inhoudelijke behandeling van zijn asielverzoek in Griekenland. In dat verband heeft hij verwezen naar paragraaf 22 uit het Country Report 2005 van de European Council on Refugees and Exiles (hierna: het Country Report). Voorts heeft de vreemdeling ter onderbouwing van dat betoog verwezen naar het rapport The Dublin II Regulation van United Nations High Commissioner for Refugees van april 2004.
2.5. In paragraaf 22 van het Country Report staat het volgende:
"The implementation of the readmission agreement between Greece and Turkey remained inactive in 2005. However, it seems that in a limited number of occasions readmission of non-Turkish nationals, mainly Iranians, was accepted by the Turkish authorities. Although data on these cases is not provided, their number does not seem significant. Still, the question of whether aliens have effective access to the asylum procedure before being returned to Turkey remains."
2.6. Uit voormelde paragraaf uit het Country Report blijkt niet dat in de enkele gevallen dat de Griekse autoriteiten niet-Turkse onderdanen aan Turkije hebben overgedragen het gaat om vreemdelingen die eerder in kader van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, aan Griekenland zijn overgedragen, zoals in het geval van de vreemdeling. Voorts blijkt uit die passage, anders dan de vreemdeling stelt, niet dat de overname-overeenkomst tussen Griekenland en Turkije in de weg staat aan een inhoudelijke behandeling van een eventueel door de vreemdeling in Griekenland in te dienen asielverzoek. Daar komt bij dat Griekenland in het geval van de vreemdeling bij de aanvaarding van de claim uitdrukkelijk heeft verklaard dat de vreemdeling in de gelegenheid zal worden gesteld om na aankomst in Griekenland desgewenst een asielaanvraag in te dienen, zodat er geen grond is voor het oordeel dat de vreemdeling in Griekenland geen toegang zal verkrijgen tot de asielprocedure.
2.7. De vreemdeling heeft voorts betoogd dat hij het risico loopt op refoulement indien hij aan Griekenland wordt overgedragen, omdat gebleken is dat aan de Griekse asielprocedure diverse gebreken kleven. In dit kader heeft hij gewezen op een aantal stukken, te weten:
- het rapport "UNHCR Position on Important Aspects of Refugee protection in Greece" van de United Nations High Commissioner for Refugees van november 2004 ;
- het rapport "Amnesty International’s concerns at the 56th session of the Executive Committee of the United nations High Commissioner for Refugees" van Amnesty International van 1 oktober 2005, en
- het rapport "Greece, Out of the spotlight - the rights of foreigners and minorities are still a grey area" van Amnesty International van oktober 2005.
2.8. Voormelde rapporten zijn aan de orde gekomen in de onder 2.1. bedoelde uitspraak. Derhalve wordt verwezen naar hetgeen ter zake is overwogen in die uitspraak.
2.9. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling het door de vreemdeling tegen het besluit van 3 januari 2007 ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 28 maart 2007 in zaak nr. 07/669;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
Voorzitter
w.g. Vonk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2007
345.
Verzonden: 18 oktober 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak