ECLI:NL:RVS:2007:BB6808

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701271/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor ligplaats met woonschip en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die op 10 januari 2007 het beroep ongegrond verklaarde tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Emmen om vergunning te verlenen voor het innemen van een ligplaats met een woonschip. Het college had op 21 juli 2005 besloten om de vergunning te weigeren, waarna appellanten bezwaar maakten. Dit bezwaar werd door het college op 31 mei 2006 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing.

Appellanten stelden dat zij het besluit van 21 juli 2005 niet hadden ontvangen, wat de termijn voor het indienen van bezwaar zou kunnen beïnvloeden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 juli 2007 en opnieuw op 4 oktober 2007 behandeld. De Afdeling oordeelde dat het college niet voldoende had aangetoond dat appellanten het besluit tijdig hadden ontvangen. De Afdeling concludeerde dat de termijnoverschrijding niet onverschoonbaar was, omdat appellanten redelijkerwijs niet in verzuim waren geweest.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 31 mei 2006. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellanten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bekendmaking van besluiten en de rechten van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

200701271/1.
Datum uitspraak: 31 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/893 van de rechtbank Assen van 10 januari 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen (hierna: het college) geweigerd appellanten vergunning te verlenen voor het innemen van een ligplaats met het [woonschip] aan de [locatie 1] te [plaats].
Bij besluit van 31 mei 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2007, verzonden op 11 januari 2007, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 19 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 maart 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 april 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Nadien zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2007, waar van [een van de appellanten] in persoon en bijgestaan door mr. M.B.W. Litjens, advocaat te Emmen, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Hardenberg, advocaat te Groningen, en J.I. Muijsers, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 4 oktober 2007, waar van [een van de appellanten] in persoon en bijgestaan door mr. M.B.W. Litjens, advocaat te Emmen, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Hardenberg, advocaat te Groningen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Bij het besluit van 31 mei 2006 heeft het college het door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de daarvoor geldende termijn is ingediend en er geen grond is voor de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2.3. Appellanten voeren aan dat de rechtbank heeft miskend dat zij de ontvangst van het besluit van 21 juli 2005 op geloofwaardige wijze hebben ontkend.
2.4. De Afdeling overweegt dat, gezien een door het college overgelegde kopie uit het gemeentelijke postregistratiesysteem, het ervoor moet worden gehouden dat het primaire besluit op 21 juli 2005 is verzonden en dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift derhalve op 22 juli 2005 is aangevangen en op 2 september 2005 is verstreken. Het op 21 december 2005 verzonden bezwaarschrift is derhalve te laat ingediend.
2.4.1. Appellanten hebben aannemelijk gemaakt dat over het adres waar het besluit moest worden bezorgd verwarring kon bestaan, omdat het een zogenoemd 'omschreven' adres betreft - de woonboot heeft zelf geen huisnummer - en de woonboot feitelijk niet tegenover het woonhuis met nummer […] aan de [locatie 1]. is gelegen, maar tegenover het woonhuis met nummer […] aan de [locatie 2]. Het besluit is voorts niet op normale wijze ter post bezorgd, maar ter verzending aangeboden aan een krachtens een gemeenschappelijke regeling ingesteld openbaar lichaam, te weten de EMCO-groep. Vervoer van brieven door de EMCO-groep is niet met dezelfde waarborgen omgeven als postvervoer verricht door de krachtens de Postwet aangewezen landelijke concessiehouder. Onder deze omstandigheden is de stelling van appellanten dat zij het besluit van 21 juli 2005 niet hebben ontvangen, voldoende geloofwaardig. Het ligt daarom op de weg van het college om aannemelijk te maken dat appellanten het besluit wel hebben ontvangen. Daarin is het college niet geslaagd. Hetgeen het college in dit verband heeft gesteld, namelijk dat de bezorger van de EMCO-groep tegenover een ambtenaar van de gemeente heeft verklaard dat post voor appellanten op de woonboot werd bezorgd en dat het college weinig klachten heeft ontvangen over de postbezorging door de EMCO-groep, is daarvoor onvoldoende.
2.4.2. Nadat appellanten op de hoogte zijn geraakt van het besluit, hebben zij daartegen zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is bezwaar gemaakt. Van een onverschoonbare termijnoverschrijding is derhalve geen sprake.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 31 mei 2006 van het college alsnog gegrond verklaren. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij is uitgegaan van wegingsfactor 1 als bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, omdat de Afdeling het gewicht van de zaak als 'gemiddeld' beoordeelt. Het verzoek van appellanten om een hogere wegingsfactor wordt derhalve niet gehonoreerd.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 10 januari 2007 in zaak no. 06/893;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Emmen van 31 mei 2006, kenmerk 05.45678;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Emmen tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,60 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro en zestig cent), waarvan een gedeelte groot € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Emmen aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Emmen aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 352,00 (zegge: driehonderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Visser
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2007
148.