200702343/1.
Datum uitspraak: 31 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats], als rechtsopvolgers van […],
tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/1739 en 06/1740 van de rechtbank Roermond van 23 februari 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
Bij brief van 25 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) aan appellanten meegedeeld dat de gevraagde monumentenvergunning voor het verrichten van bouwwerkzaamheden aan het complex Grote Kerkstraat 27-29 te Venlo en op het achterterrein van dit complex van rechtswege aan [partij] is verleend.
Bij brief van 5 oktober 2006 heeft het college onder verwijzing naar artikel 7:1, eerste lid, sub d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bezwaren van appellanten met toepassing van artikel 6:15 van de Awb aan de rechtbank doorgezonden teneinde deze als beroepschrift in behandeling te nemen.
Bij uitspraak van 23 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2007, waar appellanten, in de persoon van [gemachtigde], vergezeld van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.
Ingevolge artikel 14a, eerste lid, aanhef en onder a, is op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat in de gevallen dat burgemeester en wethouders beslissen over de aanvraag, dezen het ontwerp van het besluit ter inzage leggen na ontvangst van de adviezen, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.
Ingevolge artikel 16, derde lid, beslissen burgemeester en wethouders binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het laatste van de adviezen, bedoeld in het tweede lid, doch in ieder geval binnen de in artikel 3:18 van de Awb bepaalde termijn. Ingevolge artikel 3:18, eerste lid, van de Awb neemt het bestuursorgaan, indien het een besluit op aanvraag betreft, het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het vierde lid wordt de vergunning geacht te zijn verleend indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het derde lid.
2.2. De Afdeling stelt vast dat op 30 januari 2006 de termijn als bedoeld in artikel 3:18, eerste lid, van de Awb is verstreken. Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Monumentenwet 1988 is op die datum van rechtswege een monumentenvergunning verleend.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de monumentenvergunning is gebaseerd op een bouwtekening waarop een belendend bouwwerk, in het bijzonder een muur die eigendom is van appellanten, onjuist is aangeduid. Ook stellen appellanten dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bouwplannen leiden tot gebouwen die detoneren met het monumentale complex. Ten slotte brengen appellanten naar voren dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het college een onjuiste procedure heeft gevolgd en dat het college appellanten onvoldoende op de hoogte heeft gesteld.
2.3.1. Voor zover appellanten betogen dat het college een onjuiste procedure heeft gevolgd, slaagt dit betoog niet, nu het college op zichzelf terecht heeft geoordeeld dat van rechtswege een vergunning was ontstaan. Appellanten hebben tegen deze vergunning rechtsmiddelen aangewend die door de rechtbank zijn beoordeeld.
2.3.2. Het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwtekening onjuist is, slaagt evenmin. Weliswaar is de monumentenvergunning gebaseerd op een bouwtekening waarop een muur die mede eigendom is van appellanten, onjuist is weergegeven, maar voldoende duidelijk is waarvoor de monumentenvergunning is verleend. Bovendien is de weergave van de muur een zodanig ondergeschikt detail in de gehele bouwtekening, dat de onjuiste weergave niet leidt tot de gevolgtrekking dat de monumentenvergunning onzorgvuldig is voorbereid. De verlening van de monumentenvergunning voor een grootschalig complex als Grote Kerkstraat 27-29, is niet in strijd met het recht, wanneer de weergave van de belendende bouwwerken in de aanvraag niet tot in detail klopt. Daarbij moet in aanmerking worden genomen de aard van deze vergunning, die alvorens daarvan gebruik kan worden gemaakt, nog gevolgd moet worden door een bouwvergunning, waarbij de bouwtekeningen op basis waarvan de bouwvergunning wordt verleend wel correct dienen te zijn.
2.3.3. Ook het betoog van appellanten dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bouwplannen leiden tot gebouwen die detoneren met het monumentale complex, faalt. De rechtbank heeft bij de beoordeling van de verleende monumentenvergunning terecht en op goede gronden waarde gehecht aan de positieve adviezen van de Rijksdienst voor de monumentenzorg van 26 oktober 2005 en de gemeentelijke Commissie Ruimtelijke kwaliteit van 11 januari 2006. Niet is gebleken dat deze adviezen naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat aan deze adviezen geen gewicht kan worden toegekend. Appellanten hebben geen deskundig tegenrapport overgelegd op basis waarvan de uitgebrachte adviezen in twijfel moeten worden getrokken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2007