ECLI:NL:RVS:2007:BB6792

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706763/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake subsidieaanvraag door Stichting Surinaamse Organisatie voor Belangenbehartiging en Emancipatie Rotterdam

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 oktober 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van de Stichting Surinaamse Organisatie voor Belangenbehartiging en Emancipatie Rotterdam. De stichting had een aanvraag ingediend voor een structurele subsidie voor het jaar 2006, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 21 februari 2006 was afgewezen. De stichting heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de stichting hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak behandeld op 11 oktober 2007, waarbij de stichting werd vertegenwoordigd door haar voorzitter en een advocaat, en het college door ambtenaren van de gemeente Rotterdam.

De Voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen. De stichting had verzocht om een voorschot op de subsidiegelden voor de afbouw van haar activiteiten, maar de Voorzitter vond dat de beoordeling van de vragen die in hoger beroep aan de orde waren beter in de bodemprocedure kon plaatsvinden. De Voorzitter merkte op dat het oordeel van de voorzieningenrechter over de redelijke termijn die het college had geboden voor de afbouw van de activiteiten van de stichting niet op voorhand onjuist leek. De stichting had te lang gewacht met het indienen van een plan van aanpak, wat de beslissing van de voorzieningenrechter had beïnvloed.

De Voorzitter besloot het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen en gaf aan dat de behandeling van de bodemprocedure in januari 2008 zou plaatsvinden. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200706763/2.
Datum uitspraak: 24 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Surinaamse Organisatie voor Belangenbehartiging en Emancipatie Rotterdam", gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
tegen de uitspraak in zaak nos. BELEI 06/4113 en 07/1404 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 12 september 2007 in het geding tussen:
verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) de aanvraag van verzoekster om een structurele subsidie voor het jaar 2006, afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2006 heeft het college aan verzoekster een eenmalige subsidie verleend ten bedrage van € 187.947,75 voor de periode januari 2006 tot en met september 2006.
Bij besluit van 18 september 2006 heeft het college het door verzoekster tegen het besluit van 21 februari 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 maart 2007 heeft het college het door verzoekster tegen het besluit van 5 juli 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 september 2007, verzonden op 13 september 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter) de daartegen door verzoekster ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 20 september 2007, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 21 september 2007, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd haar [voorzitter] en bijgestaan door mr. I.E.M. Scholten-Verheijen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem en M. Rensen, beiden ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekster verzoekt de Afdeling de voorlopige voorziening te treffen dat zij van het college een voorschot ontvangt op de volgens haar rechtens nog te ontvangen subsidiegelden voor de afbouw van haar activiteiten na beëindiging van een langdurige subsidierelatie.
2.3.    In hoger beroep bestrijdt verzoekster het oordeel van de voorzieningenrechter dat artikel 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet van toepassing is op de subsidierelatie tussen verzoekster en het college en dat, als die bepaling wel van toepassing is, het college bij de door verzoekster gewraakte besluiten in overeenstemming hiermee heeft gehandeld en verzoekster een redelijke termijn heeft geboden voor de afbouw van haar activiteiten en langlopende verplichtingen. De beoordeling van hetgeen verzoekster daartegen in hoger beroep aanvoert, kan gelet op het karakter van de daarbij aan de orde zijnde vragen beter in de bodemprocedure geschieden. De Voorzitter acht evenwel het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of het college een redelijke termijn als hiervoor bedoeld in acht heeft genomen niet op voorhand onjuist, nu, thans daargelaten of artikel 4:51 van de Awb hier van toepassing is, aannemelijk is geworden dat de indiening door verzoekster van het plan van aanpak voor de afbouw van haar activiteiten en verplichtingen, waarom het college meermaals heeft verzocht, te lang op zich heeft laten wachten en die omstandigheid niet ten onrechte het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van de door het college in acht te nemen termijn heeft bepaald. Reeds daarom bestaat geen aanleiding om hangende de hoger beroepsprocedure een - verstrekkende - voorziening te treffen als die waarom verzoekster heeft gevraagd.
Wel ziet de Voorzitter in de belangen van verzoekster aanleiding te bevorderen dat de behandeling van de bodemprocedure zal plaatsvinden in januari 2008.
2.4.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak     w.g. Groenendijk
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2007
164-496.